samen met andere Zeeuwtjes, van wier taal ik zo goed
als niets verstond.
De Wael had ongeveer de leeftijd van mijn vader.
De boerin was een Verdurmen, uit Zeeuws-Vlaanderen.
Zij was nog in de verte familie van de destijds
bekende oplichter Willy Verdurmen. Deze was erin
geslaagd om zonder enige opleiding en diploma een
aanstelling als chirurg in een ziekenhuis te krijgen.
De kranten hadden er vol van gestaan. Mijn moeder
waarschuwde me dat het onderwerp niet aan de orde
mocht komen, want de boerin vond het verschrik
kelijk. Mijn bewondering voor deze ongediplomeerde
chirurg steeg alleen nog maar toen ik niet lang daarna
een serie artikelen over Verdurmens in vele opzichte
snelle en eigenzinnige leven in De Telegraaf las.
Ik ging in Leiden studeren en werd gevraagd om lid
te worden van de deftige Zeeuwen-club, het streekge-
zelschap Non Sordent in Undis. De leden waren wel
heel verschillend van de Witkammen, de De Waels
en de Verdurmens. Hun namen en hun heraldiek
kon je bekijken in Smalleganges Cronijk van Zeeland,
maar dat ze nog steeds werkelijk bestonden was een
hele schok. Dit was de wereld van de patriciërs en de
adel uit de tijd van de Republiek, de Zonnevylles, de
Schorers, de Fransen van der Puttens en meer van
zulke grote namen. Ik had met deze artsen en juristen
in spe, wier geboorterecht het leek te zijn om men
sen te commanderen, niet veel uit te wisselen. Eén
moment herinner ik mij nog goed: het inauguratie
diner voor de nieuwe leden. Er werden onbeschrijfe
lijke hoeveelheden mossels gegeten en de schelpen
wierp men dan over de schouder achter zich op de
grond. De bedienden kwamen knerpend door de
schelpen aanwaden met nieuwe pannen van het sma
kelijk bereide weekdier, de hele nacht door. Zo hoort
dat hier kennelijk, dacht ik. Toen ik bij een andere
club, waarvoor ik ook gevraagd was, begon de afge
kloven kippenbotjes over mijn schouder te werpen en
toen de eerste bediende daarover was uitgegleden en
een flinke smak had gemaakt, begreep ik dat het mis
schien toch niet altijd en overal zo hoorde. Dat heb je
ervan als je geen echte Zeeuw bent.
Op een dag kwam in Leiden een bericht van het pro
vinciaal bestuur uit Middelburg. De Schouwersweel
moest maar provinciaal eigendom worden, en een
stuk grond er vlak naast kon ook beter maar ontei
gend worden. Naasting heet dat. Twee ambtenaren
kwamen naar ons huis aan het Rapenburg om de
plannen, en de bezwaren die mijn vader daartegen
maakte, te bespreken. Ik weet niet wat er besproken
is, maar toen de heren weer naar Middelburg af wil
den reizen mochten zij van mijn vader hun jassen
niet meenemen. Dat zorgde voor enige consternatie,
zo iets kwam toch niet van pas? Ze konden het nau
welijks geloven. Hun verbazing was nergens voor
nodig, hield mijn vader hun voor. Hadden zij niet zo
even zelf ook zomaar iemands eigendom geprobeerd
af te pakken? Na enig soebatten kregen ze hun spul
len toch mee. Toch was deze educatief bedoelde pes
terij niet de enige lijn van verdediging die mijn vader
tegen de provincie uitdacht. Bij ons eerstvolgende
bezoek aan 'de boerderij', niet lang daarna, vroeg hij
mij foto's te maken van de stukjes provinciale grond
die tegen onze percelen aan lagen. De provinciale per
ceeltjes bleken voornamelijk voor vuilstort te worden
gebruikt, en daar had de provincie nu nog meer grond
voor nodig? Nee, dat zou niet lukken, en het is ook
niet gelukt.
De jaarlijkse bezoeken waren steeds een groot feest.
Het voorjaar maakt van de Zak van Zuid-Beveland een
zee van bloesems. Ook de boomgaard, direct achter
de Doolman, stond dan uitbundig in bloei. Maar het
volgende jaar was de boomgaard opeens veranderd in
weiland. Wat een verlies! Wat was hier gebeurd? De
58 Zeeuws Tijdschrift 2008 1-2