geslacht van keuterboertjes. Een bermpje hier, een
weilandje daar, en als door een wonder tot dan toe
ontsnapt aan de ambtelijke molens van de ruilverka
velingsmachine. De president leidde de vergadering
op een gemoedelijke wijze. Ik zat naast de advocaat
van een Rooms-Katholieke orde waarvan Jan Riek ook
een paar percelen had gepacht, en met een schuin
oog nam ik zijn pleitnota door. Goddank, dezelfde
argumenten die ik ook al had bedacht: de familieband
was te los om erfopvolging in de pacht dwingend te
maken, en het belang van de landbouw was er niet
mee gediend dat ver van elkaar verwijderde percelen
in één hand zouden komen, zelcer niet nu we net de
kostbare ruilverkaveling achter de rug hadden. De
president vroeg de verschillende eigenaren, of hun
vertegenwoordigers, elk apart of de familie Riek door
hen werd aanvaard in de opvolging in de pacht. Het
antwoord was steeds 'nee', en bij het horen daarvan
klonk een telkens woedender gesis uit het andere
deel van de zaal waar de Rieken zaten. Ik had te doen
met deze scharrelaars, die er toch iets van wilden
maken, maar door hogere belangen in hun ambities
werden gefrustreerd. Een paar weken daarna kwam
de uitspraak: de eis tot opvolging van de Rieken werd
afgewezen.
Een paar jaar later werd de Doolman verkocht aan
Sjef de Wael. Hij had geen haast gemaakt. Hij had
zich degelijk laten adviseren door zijn vakbond. Er
was een keurige taxatie gemaakt en de verkoop kwam
op zijn voorwaarden, en op het moment dat hij geko
zen had, tot stand. Hij had zich geen ogenblik het
hoofd op hol laten brengen door mij en mijn mooie
verhalen dat hij maar een keer de kans zou krijgen
om de voorvaderlijke boerderij te kopen. Hij wist wel
beter. Een onderdeel was niet in de koop besloten:
de Schouwersweel en het omringende land. Mijn
zuster Clara heeft het gekocht, omdat het zo'n mooi
stukje natuur was. Zij heeft uitgesproken ideeën over
natuurbescherming en door eigenaar te worden van
een stuk natuurschoon zou zij zich in allerlei proce
dures als partij kunnen opstellen.
Al was zo in formele zin mijn persoonlijke
betrokkenheid met de boerderij De Doolman en de
Schouwersweel tot een eind gekomen, uit het hart
zijn ze nooit gegaan. Ik kom zelden meer in Zuid-
Beveland, maar als ilc er ben en als er tijd voor is,
rij ik even langs de Doolman. Het is er nog steeds
even prachtig als vroeger. In het voorjaar van 2004
heb ik er mijn kinderen en hun aanhang rondgeleid,
en hun ook Goes laten zien. Staande voor de Weel
kon ilc, driehonderdzestig graden draaiend, zeggen
wie waar gewoond had en wat onze zaken met hen
geweest waren. Ook de resten van onze tak van de
Witkammen in Goes hebben we bezocht. Het grote
huis aan de Kloetingseweg bekeken we uit de verte,
en schuin daar tegenover staat het Rooms-Katholieke
ziekenhuis, bij de stichting waarvan mijn grootvader
nog actief is geweest. Nu is het een verzorgingste
huis. Toen we in de hal de plaquette bekeken waar
zijn naam op staat als een van de stichters kwam er
een oud wijfje op ons af, en vertelde ons dat zij als
kind nog wel snoepjes van die aardige oude mijnheer
Witkam had gekregen.
Zo had ik alle denkbare stadia met de Doolman mee
gemaakt. Zou de naam zoiets als de dolende man
betekenen? Iemand die de weg kwijt is? Of zou de
naam verwijzen naar een dolleman? Ik had nog uit
mijn verste herinneringen een beeld van mijn groot
vader wiens voornaamste bezigheid was geweest het
beheer van zijn vermogen. Daarna had ik mijn vader
dat beheer zien voeren, en daarna had ik mij er, zon
der dat me dat was gevraagd, zelf mee moeten bezig
houden. Het bange jongetje op het paard in 1951, de
jonge man die in de jaren zestig voor zijn vader foto's
moest maken van de provinciale vuilstort, de volwas
sen man die na zijn vaders dood ook in rechte de
familiebelangen moest behartigen, en die ten slotte
eraan had meegewerkt dat de materiële banden met
Zeeland werden doorgesneden ilc was het allemaal
geweest. Het heeft de band met Zeeland steeds innig
gehouden, en wanneer ik er kom voel ik mij er thuis.
In de zomer van 2006 heb ik nog eens een bezoek
aan de Doolman gebracht. De oude boerenwoning is
afgebroken en er staat nu een nieuw huisje. Of er nog
geboerd wordt weet ik niet, ik kreeg niet de indruk.
De weel was op zijn mooist. Waar ooit het afgetrapte
stulpje van Jan Riek stond, stond een huisje dat door
bloemenweelde vrijwel aan het oog werd onttrokken.
Opeens kwam iemand in een elektrisch aangedreven
invalidenwagentje op me af. Hij keek me aan en zei:
'Jij bent Jan Just.' Het was Sjef de Wael, die nu zijn
karretje behendig en met hoge snelheid dijk op dijk af
wist te besturen. Ik had hem niet direct herkend. Hij
was me - opnieuw - te vlug af geweest.
6i Zeeuws Tijdschrift 2008 1-2