Johannes Goedaert, Gezicht op Middelburg vanaf de duinen. Pen en penseel in Oostindische inkt met zwart krijt, r8o x 245 mm, collectie Rijksprentenkabinet. Net als de gravures van de insecten in de Metamorphosis Naturalis, zijn de tekeningen en schilderijen die Goedaert maakte, nauwgezet. Beaart is ervan overtuigd dat er op de tekening van het Walchers Landschap geen verzonnen elementen staan: 'Hij zal zijn land schappen heel precies getekend hebben. Elk torentje en weggetje zal bestaan hebben. Het was geen fantast, hij schilderde naar de werke lijkheid.' Ook Jan Swammerdam refereert aan het werk van Goedaert. In tegenstelling tot Johannes Goedaert ont leedde hij de dieren, bekeek ze onder de microscoop en maakte doorsneden met de organen erin. In zijn boek dat vlak na het verschijnen van het derde deel van Goedaert verscheen, besteedt hij hele hoofdstuk ken aan fouten die andere onderzoekers gemaakt zouden hebben. Goedaert moet het regelmatig beko pen. Kees Beaart: 'Het is inderdaad zo, dat Goedaert - net als de andere geleerden van zijn tijd - geloofde in spontane generatie en natuurlijk was er wel eens sprake van waarnemingsfouten. Zo schrijft Goedaert in het voorwoord van de Metamorphosis Naturalis hoe uit twee dezelfde rupsen geheel verschillende dieren ontstonden: "Want van de eene rupse heb iele bevon den dat voort-gekomen is een schoone boter-kapelle met vier vleughelen - maer uyt de andere twee en tachentig kleine vliegen, welcke alle van boven uyt het lijf uyt-gekropen zijn." Dat laatste had hij ook werke lijk gezien. Hij wist alleen niet dat er buiten zijn waar neming om andere eitjes in gelegd waren.' Naast bovengenoemde De Mey had Goedaert ook nog andere volgelingen zoals Maria Sibylla Merian (1647-1717), die als vijftienjarig meisje Goedaerts werlc in handen kreeg en de in Middelburg geboren Stephan Blankaart. Uit een leerlingenlij st blijkt dat Stephan bij de oudste zoon van Johannes de Mey op de Latijnse school zat. Blankaart schrijft in zijn werk Schouwburg der Rupsen, Maden en Vliegende Dieren, dat hij werkt 'op de wyse van Joannes Goedaart'. Populariteit Kees Beaart springt voortdurend voor zijn voorbeeld in de bres: 'Goedaert mag dan "geloofd" hebben in spontane generatie en sommige waarnemingen niet juist hebben geïnterpreteerd, hij was er wel duidelijk over dat paring noodzakelijk was. Hij beschrijft hoe er in bepaalde vlindereitjes geen nieuw leven zat omdat ze niet bevrucht waren door een mannetje. En verder zijn de drie boeken van de Metamorphosis Naturalis ook de eerste werken met informatie over het houden van insecten, en zelfs over de bestrijding ervan. Van belang is hij dus zeker.' Wanneer je de boekenkast van Kees Beaart bekijkt, zou je zeggen dat Johannes Goedaert mateloos populair was en is. 'Bij een bepaal de groep mensen was dat ook zo, hij is een voorloper van Heimans en Thijsse, en net als zij dat waren, was hij eigenlijk een echte veldbioloog. Van sommige insecten zijn later geen betere beschrijvingen meer gemaakt. Goedaert was een waarnemer, maar niet een met een microscoop of verrekijker. Hij beschreef wat hij met het blote oog kon zien.' Dat er pas een tip van de sluier omtrent het leven van Goedaert is opgelicht, blijkt uit een beschrijving van de Fransman M. de Monconys van het huis en de plek waar Goedaert woonde. Kreeg Goedaert meer bezoek van geleerden uit binnen- en buitenland net zoals de Zeeuwse geleerde Petrus Hondius dat vijftig jaar daarvoor ook frequent kreeg? Het onderzoek naar de ontdekker van de stadia van de insecten en zijn Zeeuwse tijdgenoten is nog lang niet afgesloten. Literatuur Goedaert, J. Metamorphosis Naturalis, 3 dln. (Middelburg: Jacques Fierens 1662-1669). Monconys, M. de, Journal des voyages de Monsieur de Monconys, Seconde partie. (Lyon 1662), 109-113. WettengI, K. Maria Sibylla Merian, 1647-1737, kunstenares en natuuronderzoekster (Haarlem: Becht/Teylers Museum 2006) 65 Zeeuws Tijdschrift 2008 1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 67