Doorsnede van een deel van een terpje aan de Wattelsweg te Serooskerke (Walcheren). Links in het profiel ligt de verhoging
van het terplichaam. Op de flank van de terp is duidelijk een laag met afval waarin veel mosselschelpen zichtbaar. Foto: ADC
Archeoprojecten, Amersfoort, met toestemming van Rijkswaterstaat
De vele, soms gave zogenoemde losse vondsten
die bij veenwinning in de Vlaamse Kustvlakte opdo
ken, zouden op vormen van bewoning kunnen wij
zen die voorlopig structureel nog niet gevat of begre
pen kunnen worden. Het zijn er ons inziens te veel
in aantal en kwaliteit om van pure off-site activiteiten
te kunnen spreken. Een andere mogelijkheid is het
bestaan van terpen, kunstmatig opgehoogde woon-
heuvels die in de Vlaamse Kustvlakte al werden aan
getoond in de Oostendse regio en minstens tot de
Vroege Middeleeuwen terug kunnen gaan. Zijn de
Romeinse vondsten en dito hellende lagen gevonden
tijdens opgravingen te Plassendale de restanten van
een deels weggeslagen terp?
In het voorjaar van 2008 tot slot is tijdens
het schrijven van dit artikel ten zuidoosten van
Serooskerke op Walcheren een kleine terp, op het
veen opgeworpen met Heiplaggen, ontdekt. Vanaf die
terp, die op zijn vroegst aan het eind van de tweede
eeuw gedateerd kan worden, loopt in zuidelijke rich
ting over een lengte van circa 90 meter een, eveneens
met Heiplaggen, geconstrueerd dijHichaam van zeven
meter breed, dat gefungeerd heeft als waterkerende
lage dijk. Onder de resten van deze dijk bevinden zich
de sporen van een oudere dijk met een breedte van 5,5
meter, gemaakt van veen/Heiplaggen.
Belangrijke landschappelijke aantrekkingsplaatsen
naast deze in oorsprong natte zones waren natuur
lijk de van nature drogere en hogere landschapsdelen
zoals strand- en oeverwallen, kreekruggen en zandpla
ten; de tempels van Colijnsplaat en Domburg situeer
den zich wellicht op dergelijke landschappelijke een
heden. In het Vlaamse deel van het gebied is ook de
grote zandrug Gistel-Oudenburg-Brugge van belang.
Deze dekzandrug van pleistocene oorsprong bleef
altijd als een wig in het kustlandschap uitsteken en
was een uitgelezen nederzettingsplaats. Het verdere
verloop van deze droge zandrug naar het oosten toe
van Brugge over Maldegem tot Stelcene en dan noor
delijker het Waasland en de Scheldepolders in, vormt
meteen ook de zuidelijke grens van het gebied onder
mariene invloed.
Tot slot hoeft het geen betoog dat de aanwezig
heid van zout water en de kust niet alleen een rem
mende factor voor de menselijke aanwezigheid hoefde
te betekenen, maar zeker ook een stimulus vormde.
io Zeeuws Tijdschrift 2008 j 3-4