steden kenden en in hutten woonden en ook Caesar sprak nooit over steden, maar wel over vici (te inter preteren als dorpen) en aedificia (wellicht te zien als geïsoleerde boerderijen); het heeft er dus alle schijn van dat de hoofdstad een artificiële creatie was van de Romeinse staat, of terugging tot een kleinere pre-ste- delijke inheemse kern. Bewoningvormen Hoe de bewoning er in de laatste eeuwen voor Christus uitzag in beide landschapstypes was lang een open vraag. Op het zandgebied zijn de nederzettings plaatsen uit de late Ijzertijd door het recente archeolo gisch onderzoek ondertussen iets beter bekend gewor den. Ondanks de lagere visibiliteit aan het oppervlak en in proefonderzoek dan bij de Romeinse nederzet tingen, mogen we wellicht gewag maken van een veel lagere bewoningsdensiteit in de eerste twee eeuwen v.Chr., dan in de eerste en tweede eeuw AD. Veeleer wordt de indruk gewekt dat bepaalde gebieden een sterke clustering van late-IJzertijdbewoning kennen, eerder dan een meer algemene dichtheid zoals in de Romeinse periode het geval was. De randzone van de cuesta tussen Maldegem-Knesselare-Ursel en Aalter lijkt zo'n clusteringsgebied te zijn geweest tijdens de late Ijzertijd. Mogelijk maakten de bewoners optimaal gebruik van de verschillende mogelijkheden die hun positie op de rand van twee bodems en ecotopen hen bood. Recent nog werden in Maldegem de resten opgegraven van twee elkaar op dezelfde plek opvol gende gebouwen. Het betrof grote boerderijen, meer dan 20 meter lang en met 4 tegenover elkaar liggende ingangen. De ingangen in het oostelijk staldeel waren telkens duidelijk breder en van flankeringsgreppels voorzien. Dit doet vermoeden dat er dieren in het huis moesten gedreven worden en dat er dus sprake was van woon-stalhuizen. Tot voor kort waren er in Zeeland, met name op Walcheren en Schouwen, wel veel vindplaatsen met materiaal uit de (late) Ijzertijd vroeg-Romeinse tijd bekend, maar slechts enkele locaties met gebouwen zijn opgegraven. In Haamstede-Brabers werd op een oude strandwal een plattegrond van een boerderij uit die periode blootgelegd, evenals in Arnemuiden- Brakenburg. Deze laatste tweeschepige boerderij was zoals de jongere Romeinse gelegen op het veen in de nabijheid van een kreek. Sinds eind 2007 is het aantal gebouwen uit deze periode meer dan verdub beld, al blijft het totale aantal onderzochte plaatsen beperkt. Bij opgravingen ten noorden van Serooskerke (Walcheren) werden sporen van twee boerderijen en een derde ronde structuur blootgelegd. Twee grote drieschepige boederijen werden opgegraven te Colijnsplaat-Noordhoeksnol. Ze dateren uit de vroeg- Romeinse tijd en kenmerken zich niet alleen door hun drieschepigheid, maar ook door de aanwezigheid van veelcralen. Gelijkaardige constructies werden ook in Ellewoutsdijk en Haamstede-Brabers opgemerkt en kunnen in verband worden gebracht met scha penteelt. In Colijnsplaat-Noordhoeksnol komen we overigens ook de vroegste invloed van het Romeinse leger in het gebied onder mariene invloed tegen. Het samenstel van het hier gevonden importaardewerlc, de mantelspelden en andere militaire beslagstukken doen vermoeden dat hier tegen het midden van de eerste eeuw een soldaat na zijn diensttijd is terugge keerd, mogelijk uit het Rijngebied. Continuïteit Iets jonger is een deel van een vierkant omgracht areaal dat werd opgegraven in Aalter-Langevoorde. Mogelijk betreft het deels rituele structuur, want op één plaats vlak bij een palenrij en een boomlcuil werd in de gracht een reeks volledige potten gedeponeerd. Twee ervan droegen een ingeglad vierkantmotief. Radiokoolstofonderzoek dateerde deze gebeurtenis in de tweede eeuw v.Chr.; de afdekkende laag bevatte aardewerk dat jonger is en I4C-datering laat deze opvulling doorlopen tot net voor de Gallische Oorlog. Toevallig of niet werd kort nadien een nieuwe, dubbele grachtstructuur aangelegd die de voorgaande sneed. De noord-zuid oriëntatie werd wel behouden. De nieuwe enclosure begrensde nu duidelijk een woonerf: een tweeschepig hoofdgebouw van het Alphen-Ekeren-type, een grote 9-postenspieker en enkele zware bijgebou wen situeerden zich tegen de zuidelijke flank van de omheinde zone aan; tussen de beide grachten aan de noordzijde bevond zich mogelijk een toren. In de gracht bij de gebouwen werd een stort van vroeg importaardewerk uit de Augusteïsch-Tiberische tijd aangetroffen, het oudste importmateriaal dat tot op heden werd gevonden in het noordelijke deel van de civitas. Verschillende bekers en borden in vroege Belgische Waar uit de Marne-regio duiden erop dat de bewoners contact onderhielden met de importnet werken uit het zuiden, en dat ze ook hun status tot 15 Zeeuws Tijdschrift 2008 j 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 15