Randfragment van een voorraadvat doliumwaarin voor het bakken van het vat een inscriptie is ingekrast: ALIIC XI S(emis).
Dit geeft aan dat het vat een inhoud van 11,5 amphora, iets meer dan 300 liter, vissaus zal gaan bevatten. Foto: Stichting
Cultureel Erfgoed Zeeland.
gevonden er altijd sprake is van mosselen en kokkels,
terwijl andere soorten daar niet genoemd worden. Dit
wordt bevestigd door de samenstelling van een mon
ster van Koudekerke-Breeweg, waar mosselen (79 pro
cent) en kokkels (17 procent) de hoofdmoot vormen.
In het kleine restant bevinden zich alikruik, oester en
zeepokken. Dit wekt de indruk dat specifiek mosselen
en kokkels werden verzameld. Bovendien werd hier
vastgesteld dat zich tussen de schelpen ook andere
resten bevonden, zoals nogal wat aardewerk, hetgeen
erop zou kunnen wijzen dat de concentratie van schel
pen primair een afvaldump was. Het is mogelijk dat
de mosselen en kokkels op de ovenlocaties eerst wer
den bewerkt om hun inhoud, bijvoorbeeld door ze te
koken. De mosselen en kokkels zouden dan met zout
als conserveringsmiddel kunnen zijn verpakt in pot
ten en als conserven naar de consument kunnen zijn
vervoerd. Vervolgens kunnen de schelpen op dezelfde
locatie als grondstof voor het branden van schelpkalk
zijn gebruikt.
Hoewel verwacht mag worden dat de zee ook
voor zeevis op het menu heeft gezorgd is de archeo
logische opbrengst in ons gebied pover. Graten van
respectievelijk één rog, één kabeljauwachtige en wat
platvissen van vijf vindplaatsen lijken er vooralsnog
op te wijzen dat zeevis in onze streken, in tegen
stelling tot in het Nederlandse kustgebied naar het
noorden tot aan de Rijngrens, niet de favoriete kost
was. Wel is uit recente vondsten in Tienen, Tongeren
en Braives duidelijk geworden dat het estuariumge-
bied van de Schelde is bevist voor het vangen van
kleine visjes zoals sprot, kleine wijting, zandaal en
driedoornige stekelbaars. Uit de contexten is duide
lijk geworden dat de visresten het restant vormen
van vissaus, garum of allee, die als gekruid vloeibaar
zout in de Romeinse keuken werd gebruikt. Dit wijst
erop dat in onze gebieden vissaus geproduceerd is,
waarbij de belangrijkste grondstoffen vis en zout in
ons gebied voorhanden waren. In dit licht mag dan
ook de vondst van het in Aardenburg gevonden voor
raadvat met de inscriptie allee op de rand beschouwd
worden.(FIG17) Dat het om een aanzienlijke produc
tie met een wijde verspreiding moet gaan blijkt niet
alleen uit de vindplaatsen van de visresten, maar ook
uit het feit dat op de inscripties van de Nehalennia-
altaren bij Colijnsplaat vier handelaren in vissaus
zijn vermeld, waarvan er één afkomstig is uit Trier.
Samen met de handelaren in zout vormen zij de
grootste groep van handelaren in een specifiek pro
duct.
24 Zeeuws Tijdschrift 2008 3-4