Onder bescherming van de Goden...
Op 5 januari 1647 kwam de inheemse godin
Nehalennia, door een storm die ten noordwesten van
het huidige Domburg een deel van de toenmalige
duinen wegsloeg, de geschreven geschiedenis van het
gebied binnen. Haar naam stond op een aantal alta
ren die aan haar gewijd waren en aan de voet van het
duin werden gevonden. Inclusief latere vondsten zijn
in Domburg 27 Nehalennia-altaren geheel of gedeel
telijk aan het licht gekomen, een duidelijke indicatie
voor de vroegere aanwezigheid van een tempel voor
deze godin. Tien andere hier gevonden altaren en
beelden houden verband met goden en godinnen die
duidelijk in de traditie van het Romeinse godendom
thuishoren, namelijk Jupiter, Neptunus, Concordia en
Victoria.
De naam Nehalennia dook in 1970 opnieuw op,
deze keer uit de Oosterschelde in de Schaar van
Colijnsplaat, gelegen bij Colijnsplaat. De vondst
van fragmenten van twee altaren met haar naam en
afbeelding in de netten van een viskotter was de aan
leiding voor een aantal, naar onze huidige maatsta
ven nogal rigoureuze, vistochten van 1970 tot 1972,
waarbij niet alleen altaren en beelden van de godin
tevoorschijn kwamen, maar ook veel bouwmateriaal
van natuursteen, baksteen, Romeins beton en hout.
Duikers haalden toen en later ook nog resten, waar
onder altaren en beelden van de bodem. In totaal wer
den van dit tempelcomplex ongeveer 330 altaren - 110
daarvan (nagenoeg) compleet -, 9 grote beelden en
5 kleine beeldjes van Nehalennia aan de vergetelheid
ontrukt.
Deel van een vangst uit de Oosterschelde bij het vissen
naar Nehalennia in 1970 op het dek van de kotter Tholen 6.
Duidelijk zichtbaar zijn een altaar, een houten paal en een
groot fragment natuurstenen bouwmateriaal. Foto: Stichting
Cultureel Erfgoed Zeeland
Vroege gateway
De inscripties en afbeeldingen op de altaren hebben
een schat aan gegevens opgeleverd. Het voert echter
te ver om hier diep op in te gaan. Hierboven is er al
enige malen in specifieke zin aandacht aan besteed.
In algemene zin is het beeld ontstaan van twee tem
pels voor een godin met een inheemse naam, die op
precies dezelfde wijze werd benaderd als een normale
Romeinse godheid. Aan de godin werd een gelofte
gedaan dat men haar iets zou geven, bijvoorbeeld een
altaar, wanneer verkregen was wat gevraagd was. De
inscriptiegegevens laten zien dat het bij Nehalennia
vooral gaat om de bescherming van personen en
zaken in relatie tot scheepvaart en handel. Het wijst
er ook op dat er bij Domburg en in Ganumta - deze
plaatsnaam wordt op een van de altaren vermeld -
belangrijke nederzettingen lagen met haven- en han
delsfaciliteiten. Domburg bestond waarschijnlijk al
vanaf de eerste eeuw AD, Ganuenta lijkt pas vanaf het
midden van de tweede eeuw tot bloei te zijn gekomen.
In recente publicaties over Nehalennia wordt
benadrukt dat de beide plaatsen vooral een functie
zouden hebben gehad als doorvoerhaven en overslag
plaats. Wanneer we echter kijken naar de resultaten
van recent onderzoek moet wel geconcludeerd worden
dat alle met nadere specificatie genoemde handelaren,
de handelaren in zout, vissaus en aardewerk hun han
delsproducten ook, of misschien zelfs juist, betrokken
kunnen hebben in de directe regio zelf! Ook de ove
rigen, die alleen als handelaar of reder bekend zijn,
kunnen dergelijke producten als (een deel van) hun
lading hebben getransporteerd. Daarmee hebben deze
havens wel degelijk ook een functie gehad als uitvals-
havens voor producten uit de directe omgeving. Er
zijn immers voldoende aanwijzingen dat zout en vis
saus hier geproduceerd zijn. Bovendien is onlangs
duidelijk geworden dat in de omgeving van West-
Brabant en Bergen op Zoom een aanzienlijke aarde
werkproductie van de Low Lands Ware heeft plaats
gevonden. Ook dit aardewerk kan via beide havens
verspreid zijn naar de wijdere regio langs de zuide
lijke Noordzeekusten en mogelijk ook het binnenland.
Marcus Secundinius Silvanus, aardewerkhandelaar
op Britannia, waarvan een altaar uit Domburg en een
exemplaar uit Colijnsplaat bekend zijn, hoeft zich dus
niet beperkt te hebben tot het doorvoeren van aar
dewerk uit het Rijnland en Moezelgebied. Hoe dan
ook benadrukken beide tempelsites het belang van
26 Zeeuws Tijdschrift 2008 j 3-4