van de Classis Germanica aan de noordkant van Walcheren, bij Oostkapelle-Oranjezon. Hier is op het strand sinds een aantal jaren systematisch door ama teur-archeoloog Joop van de Berg een grote hoeveel heid aangespoelde vondsten verzameld. Het meren deel bestaat uit fragmenten van dakpannen, tegulae en imbrices. Het tiental stempels dat hierbij is gevonden betreft uitsluitend stempels van de Germaanse vloot: CGPF: Classis Germanica Pia Fidelis (Germaanse Vloot Vroom en Trouw). Het weinige overige materiaal kan gedateerd worden vanaf het eind van de eerste eeuw tot in het begin van de derde eeuw AD. Als er nog resten van deze vlootbasis bewaard zijn gebleven dan bevinden die zich nu voor de huidige kustlijn van Walcheren ten noorden van Oostkapelle. In de Romeinse tijd heeft deze basis vermoedelijk enigszins landinwaarts - de kustlijn van de Noordzee lag in die tijd immers een stuk verder westwaarts - aan de noordzijde van een brede geul gelegen, die daar ten minste vanaf de late Ijzertijd de strandwal doorbrak. De redenen voor de aanwezigheid van een vlootbasis van de Germaanse Vloot vanaf de late eerste eeuw kan mogelijk gevonden worden in de nasleep van de opstand van Julius Civilis. Ten noordoosten hiervan kan dan, in de mon ding van de huidige Oosterschelde, het castellum Walcheren-Roompot hebben gelegen. Hiervan is archeologisch niets bekend, het bestaan en de posi tie is ontleend aan vermeldingen op zeventiende- eeuwse kaarten. Als deze vermeldingen juist zijn, dan zou dit fort op de zuidelijke oever van de Romeinse Schelde hebben kunnen liggen en bescherming heb ben kunnen bieden voor de handel en het transport via de Scheldemonding op Engeland en de Gallische kust. Op grond van een ruimere datering van de Nehalennia-vondsten - slechts 5 van de 311 altaren hebben een datering opgeleverd van 188 tot 227 AD - zou een datering van deze versterking rond 150 AD. aannemelijk zijn. Na de invallen van de Chauci van 172 tot 174 werd de kustverdediging uitgebouwd met de castella van Aardenburg en Oudenburg, die ook weer enigszins landinwaarts lagen aan geulen die toegang gaven tot de Noordzee. In het geval van Aardenburg is het niet onmogelijk dat dit belangrijke stenen fort een zui delijke controlepunt vormde voor een forse inbraak geul of zelfs estuarium van de latere Westerschelde (supra) waar mogelijk ook het Zwin deel van uit maakte. Recent onderzoek heeft getoond dat de spo ren van activiteiten rondom het fort van Aardenburg, dat vanaf circa 225 een meer civiel karakter kreeg, zich overigens verder noordwaarts uitstrekken tot in het venige gebied in het zuiden van de Aardenburgse Havenpolder. Waarschijnlijk vormden de forten de grote steunpunten in een systeem waarin ook kleinere elementen een functie hadden, als kleine fortjes met een bezetting van 80 soldaten en wacht- en signaal torens, met een bezetting van zes tot acht soldaten. Dergelijke systemen zijn wel bekend van bijvoorbeeld de kust van noordwest-Engeland en de zuidoever van het Severn-estuarium. Van dergelijke kleine elemen ten, die veelal dichter bij de kustlijn zijn gesitueerd is door de latere erosie natuurlijk nauwelijks meer iets te vinden, maar het kleine fortje van 's-Gravenhage- Ockenburg kan deel uitgemaakt hebben van de kust verdediging van West-Nederland en Vlaanderen. Latere militarisering Maar ook in het binnenland komen steeds meer aan duidingen van een zekere mate van militarisering vanaf de derde eeuw. In het bijzonder langs het door Vermeulen veronderstelde wegtracé dat uit het zuiden komt en zich op Aardenburg richt werden in Aalter en Knesselare enkele opmerkelijke vondsten gedaan. In Aalter betreft het meerdere opvallende vondsten die afkomstig zijn van een zeer uitgesproken tertiaire opduiking. De plaats draagt in de Middeleeuwen het toponiem Ter Caester, een plaatsnaam die op andere plaatsen eerder succesvol met de aanwezigheid van oude legerplaatsen in verband werd gebracht. 29 Zeeuws Tijdschrift 2008 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 29