BEWONINGSCONCENTRATIE
De laat-Romeinse tijd circa 275 - 410
n.Chr.
geen directe parallellen voorhanden om deze site te
duiden. Tegen het mogelijke religieuze karakter plei
ten het gebrek aan deposities en de duidelijke inspi
ratie in het defensieve systeem van Holz-Erde castel-
la. Het lijkt erop alsof de oprichters van de site goed
vertrouwd waren met die typische vorm van bouwen
en het exact doch verkleind imiteerden, zonder de
spitsgrachten evenwel. Het opwerpen van een verster
king kon slechts gebeuren met toestemming van het
Romeinse gezag, de facto door het leger zelf, of door
bevriende (hulp)troepen. Het ontbreken van een spits-
gracht pleit tegen deze opties.
Anderzijds kan dit een versterking zijn tegen
Rome of uit een periode waarin het centrale gezag
verzwakt was. In Noord-Gallië namen de lokale stam-
menleiders- of clans het recht terug in eigen handen.
De late derde en vroege vierde eeuw waren zeker
zullce tijden. Zo verslaat de Menapiër Carausius in
286 in opdracht van Keizer Diocletianus de baga-
daue, groepen van lokale roversbenden samengesteld
uit boeren die het recht in eigen handen namen en
aan het plunderen gingen. Er wordt geen explicie
te plaatsvermelding gegeven, maar het feit dat het
Noord-Gallië betreft en er een Menapiër betrokken
was, wekt toch het vermoeden dat onze contreien
hierin een rol speelden. Een panegyricus, wellicht
Claudius Mamertinus, die schrijft ter lof van keizer
Maximianus, beschrijft de opstandelingen expliciet
als onervaren boeren die infanteristen imiteerden, en
herders die ruiters nabootsen. Voorlopig interprete
ren we deze vindplaats dan ook als een inheemse ver
sterkte site uit de periode 225-325.
01cm
Munt van Keizer Constantijn I en laat-Romeinse driekoppenfibul
32 Zeeuws Tijdschrift 2008 3-4
Vanaf het laatste kwart van de derde eeuw breekt
de burgerlijke bewoning in het gros van het gebied
abrupt af. Redenen hiervoor zijn grotendeels te vin
den in de eerste Germaanse invallen en de hierna
volgende politiek-militaire instabiliteit binnen Gallië
zelf, met onder andere de creatie van het Gallisch
Rijk en boerenopstanden. Ook op landschappelijk
vlak lijkt er een crisis zich af te tekenen. Groenman-
Van Waateringe wees reeds op de uitputting van de
zandgronden in de derde eeuw. Wellicht deels ook
als gevolg van de steeds verdergaande inklinking van
het veengebied kwamen grote delen het kustgebied
lager te liggen en had de regio te kampen met een
toenemende vernatting. Dit blijkt uit de geschreven
bronnen: Die streek, die de Schelde in zijn kromme loop
doorstroomt en die de Rijn omvat tussen zijn twee armen,
herwonnen en schoongeveegd (van invallers, wdc rvd)
door Uw goddelijke acties O Caesar, is, om mij boud uit
te drukken, bijna geen land meer (Panegyrici Latini
VIII(V) Pan. Constantio Caesari 8, 297).
Romes reactie op de invallen maar ook de politieke
gebeurtenissen binnen Gallië zelf vinden een materi
ele neerslag in de verdere uitbouw van de (Kustver
dediging. Zeker op politiek-militair maar ook sociaal-
economisch vlak waren het barre en snel veranderen
de tijden. De civitasnaam en -hoofdstad werden zelfs
opgegeven en herdoopt in civitas Tumacensium, met
uit Merendree. Collectie P. Deceuninck. Foto: H. Denis, VIOE