Zodra de Menapiërs vrede hadden met de Romeinse bezetting, traden jonge mannen toe tot het Romeinse leger. Een carrière in het leger zal velen onder hen wel aangesproken hebben: als soldaat viel er meer geld en eer te verdienen dan als visser of boer. Als man van bescheiden afkomst was het trouwens de enige manier om het Romeinse burgerschap te verkrijgen, dat bovendien automatisch overging op zijn vrouw en kinderen. Ergens in de eerste helft van de eerste eeuw na Christus werd de cohors I Menapiorum opge richt. Aanvankelijk bestond deze eenheid enkel uit Menapische mannen maar al snel verdween het etni sche karakter en werden de militairen meer en meer gerekruteerd uit de provincie waar deze eenheid werd gestationeerd. Uit inscripties weten we dat in de jaren twintig van de tweede eeuw deze cohors I Menapiorum actief was in Brittannië. In de periode van 70 tot 170 AD was er in de civi- tas Menapiorum, alsook in de rest van de provincie Gallia Belgica, geen noemenswaardige militaire activi teit en waren er geen troepen gelegerd. Deze periode die gekenmerkt was door rust aan de grenzen, bloei van nederzettingen en steden en grote welvaart, wordt door historici en archeologen aangeduid met de term Pax Romana. Van tijd tot tijd zullen de kustbewoners wel schepen van de Britse Vloot, de Classis Britannica, voorbij hebben zien varen. De voornaamste taak van deze vloot was het begeleiden van konvooien en het vervoeren van ambtenaren en soldaten tussen het vas teland en Brittannië. De belangrijkste basis van deze vloot lag in het Franse Boulogne-sur-Mer. Omdat de Menapiërs een volk van zeevaarders was, is het zeer wel mogelijk dat er Menapiërs in de Britse Vloot dien den. Luchtfoto van het castellum van Maldegem-Vake. Foto: J. Semey, UGent Verdedigingswerken In 172-174 AD werd het kustgebied geteisterd door de Chauken, een Germaanse stam die aan de monding van de Elbe leefde. Met hun boten drongen ze Gallia Belgica binnen via de geulen in het kustgebied en ver der langs de grote rivieren tot diep in het binnenland. Talrijke brandlagen, sporen van verwoesting en munt- schatten tonen aan dat ze vooral in het gebied tussen de Noordzee en de Somme opereerden. De invallen van de Chauci waren geen geïsoleerde gebeurtenis. De Chauken waren één van de vele stammen die tijdens de regeerperiode van keizer Marcus Aurelius (161-180 AD) het Romeinse Rijk teisterden. Didius Iulianus, de gouverneur van de provincie, kreeg de opdracht een einde te maken aan de strooptochten. Doordat Gallia Belgica geen eigen troepen had, moest er beroep gedaan worden op in de provincie gerekruteerde hulp troepen. Het castellum van Maldegem-Vake wordt in ver band gebracht met deze campagne tegen de Chauken. Dit kamp werd gebouwd op een één van de laatste zandruggen van de Vlaamse zandstreek, niet ver van de overgang naar de kustvlakte. Het was opgetrok ken in hout en aarde en had een vierkant grondplan met zijdes van 157,5 meter. Naast restanten van de verdedigingsgrachten, de wal en één van de toegangs poorten, werden sporen van verscheidene barakken en van werkplaatsen opgegraven. Volgens de munten en enkele dendrodateringen kan het kamp gedateerd worden in 171-172 AD. Een weinig later werd zowel in Aardenburg als in Oudenburg een castellum opgericht: dat van Aardenburg vermoedelijk rond 175-180 AD, dat van Oudenburg rond 200 AD. Beide plaatsen zijn 36 Zeeuws Tijdschrift 2008 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 36