verder, wellicht op een hoge zandplaat of rivierduin,
lag die van Colijnsplaat.
Het is waarschijnlijk dat ook ter plaatse van de
Grevelingen een bres in de strandwal is ontstaan
waardoor het veengebied hier eveneens werd aange
tast. Via deze bres konden veenstroompjes de kust
bereiken. De veronderstelling van een dergelijke ope
ning in de strandwal kan verklaren waarom hier in de
Romeinse tijd ook een handelsnederzetting aanwezig
kan zijn geweest. Deze nederzetting, bekend als 'De
Oude Wereld', kwam in de zeventiende eeuw op het
strand ten noorden van Ouddorp tevoorschijn. Helaas
zijn geen vondsten van deze site bewaard gebleven.
Van veenkussens en pleistocene ruggen
Het overgrote deel van Zeeland was bedekt met een
dik veenpakket. Deze situatie is nauwelijks meer voor
stelbaar. In de loop van enkele millennia was het veen
vele meters dik geworden. Het proces was begonnen,
toen de lagune achter de strandwallen begon te ver
zoeten en volgroeide met waterplanten. In het zoete
water vergingen de dode plantenresten niet helemaal,
maar vormden een laag half vergane resten op de
bodem. Op dit substraat groeiden weer nieuwe plan
ten, zodat het veen op den duur boven het waterop-
Een middeleeuwse veenstroom: de Alblas. Uit: P.A. Henderikx
(1987)
48 Zeeuws Tijdschrift 2008 j 3-4
pervlalc uitrees. De groei van het veenpakket ging ech
ter gewoon door, omdat de veenplanten het vermogen
hebben om veel water vast te houden. Zo vormde het
veen enorme kussens. Het overtollige water bij grote
regenval werd afgevoerd via kleine stroompjes, die
uitmondden in de Schelde, de Maas of in de zeegaten
achter de strandwallen.
Een dergelijke situatie heeft zich ook voorgedaan
in Zuid- en Noord-Holland. Daar is het veenland-
schap blijven bestaan, zij het dat het door ontwate
ring en inklinlcing weer vele meters is gezakt. De
hoofdstructuur van het landschap, zoals dat ook in
Zeeland aanwezig is geweest, kunnen we echter nog
uit het Hollandse veenlandschap aflezen. We vinden
daar nog de oude rivieren: de Oude Rijn, de Vecht
en de Lek, die aan beide zijden begeleid worden door
een oeverwal van rivierklei, sediment dat door de
rivier zelf is afgezet. Loodrecht daarop staan de veen-
stroompjes, die ontspringen op de hoogste delen van
het veen en uitmonden in de rivieren. Omdat deze
stroompjes geen sediment vervoeren, hebben ze ook
geen oeverwallen. Voorbeelden zijn de Amstel, de
Gouwe, de Alblas en de Rotte.
Vanaf de oeverwallen van de Schelde strekte het
veen zich dus over vele kilometers uit. Hoe verder je
vanaf de oeverwal het veen betrad, des te hoger en
natter werd het. Het veenpakket was dan ook nau
welijks toegankelijk en niet geschikt voor menselijke
bewoning. De hoogte van dit pakket kan berekend
worden door toepassing van de zogenoemde harmo
nicamethode: in het nu sterk ingeklonken veen vindt
men rietstengels, die door de klink helemaal opgevou
wen zijn. Als deze uit elkaar worden getrokken kan
de oorspronkelijke hoogte van het pakket vastgesteld
worden. Daarbij dient er rekening mee gehouden te
worden dat de bovenste lagen van het veen na uitdro
ging geoxydeerd zijn en dus volledig verdwenen.
Op deze manier heeft Pons de oorspronkelijke
dikte van het veenpakket op Schouwen bij benade
ring berekend. Hij is er daarbij van uitgegaan dat de
latere maritieme geulvorming zijn aangrijpingspun
ten heeft gevonden in de veenstroompjes. De Gouwe
en het oorspronkelijke Dijcwater zouden dus van ori
gine veenstroompjes zijn. Hij schat de oorspronke
lijke dikte van de veenkussens op minstens 5,5 meter.
Tengevolge van de klink van de ondergrond zullen
deze echter slechts 2,5 meter boven het zeeniveau
hebben gelegen. Dit klopt wel ongeveer met de waar-