EEN STABIEL KLIMAAT TOT N Jp#l IDER Door Adriaan M.J. de Kraker De tijd waarin we leven is er een van klimaatverandering. De gemiddelde jaartemperatuur in Nederland loopt op, de laatste anderhalve eeuw zelfs meer dan 1 graad Celsius. De stijging van de temperatuur manifesteert zich niet alleen in het zachter worden van de winters, maar ook in het warmer worden van het voor- en najaar. Hete zomers kwamen ook vroeg) voor, maar die van 2003 en 2005 mogen uitzonderlijk worden genoe neerslag. Een van de meest opvallende kenmerken van de klimaatve grilligheid van het weer dat zich uit in meer weersextremen die regelmatig in het nieuws zijn Om te weten of dit in het verleden, in het bijzonder tijdens de Romeinse tijd, anders was, worden hier de klimaatgegevens van de afgelopen twee millennia geïnventariseerd. Op basis van een breed scala aan bronnenmateriaal wordt gekeken of daarmee iets over het klimaat van de eerste vijf eeuwen na Christus te zeggen valt en ook wordt een vergelijking getrokken met andere perioden. Er zijn in het verleden zeker perioden te onderscheiden waarin het warmer of kouder was dan gemiddeld zoals de Middeleeuwse Warmte Periode (MWP). Vooral tijdens de twaalfde en dertiende eeuw was het warmer. De MWP werd gevolgd door de Kleine Ijstijd. Deze periode ken merkte zich door een gemiddeld lagere temperatuur. De koudste jaren vallen tussen 1670 en 1720. Met name het laatste decennium van de zeventiende eeuw met maar liefst zes winters van meer dan twintig vorstdagen kwalificeert zich het best als ijstijd. Zo breidden gedurende de Kleine Ijstijd de gletsjers zich in Scandinavië en het Alpengebied weer uit. Terwijl de MWP wellicht even warm moet zijn geweest als de recente decennia, moet de Kleine Ijstijd meer dan 1,5 graden Celsius kouder zijn geweest. Klimaatproxy's Voor de periode vanaf de achttiende eeuw kunnen we gebruikmaken van de instrumentele waarnemingen die met behulp van thermometers, windmeters en barometers zijn verricht. Voor de eeuwen daarvoor zijn vooral de geschreven bronnen van tijdgenoten van belang. Deze kunnen direct iets over het weer meedelen, zoals het woeden van stormen of iets der gelijks of ze geven een indirect klimaatsignaal. Wat dit laatste betreft zijn we aangewezen op het verzamelen van zogenoemde proxy's (De Kraker, 2005 en 2006), zoals de data van het begin van de druivenoogst. Gaan we nog verder terug in de tijd dan wordt het reconstrueren van het klimaat steeds lastiger. Het aantal geschreven bronnen wordt erg schaars en de kwaliteit ervan slechter. Zo kon Gottschalk (1971) uit de kronieken ouder dan 1000 AD slechts enkele betrouwbare data halen waarop stormvloeden ons 52 Zeeuws Tijdschrift 2008 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 52