tot welke boomsoort het betreffende hout behoort,
waarna de uitkomst is vergeleken met de boomsoor
ten die in de omgeving groeiden. Nu bleek dat het
meeste hout uit de boerderijen afkomstig was van els,
wilg, eik en berk. Het veen rond Ellewoutsdijk moet
praktisch boomloos geweest zijn, zoals dat het geval is
bij hoogveen. In de lager gelegen gedeelten, bij afwa
teringsgeulen en riviertjes zouden heel goed bomen
als els, wilg, eik en misschien berk hebben kunnen
groeien. Het hout voor de boerderijen kwam dus van
dichtbij. Onderzoekers ontdekten echter een vreemde
eend in de bijt: een kleiner maar zeer belangrijk
deel van het constructiehout bleek afkomstig van
de grove den. Het betrof zeven of acht meter lange
dakdragende palen: een raadsel! Waar kwam dit hout
vandaan? Deze boomsoort was helemaal niet geschikt
in zo'n natte omgeving te groeien. Importeerden de
inwoners het hout? Hebben ze de moeite genomen te
gaan zeulen met enorme boomstammen? Nee en nog
eens nee.
Hier doemt het mythische bos van Zeeuws-
Vlaanderen uit de mist van het verleden op. Zo'n
3000 jaar geleden groeide daar namelijk een den
nenbos met grote rechte bomen. Herhaaldelijk zijn
er boomstammen in de ondergrond rond Terneuzen
gevonden. Dat hout was natuurlijk al lang dood in de
tijd van Romeins Ellewoutsdijk! De afstand tussen
Terneuzen en Ellewoutsdijk bedraagt echter hemels
breed maar 6 km. In de Romeinse tijd bevond zich
hier de rand van het dennenbos en niet, zoals nu, de
Westerschelde. De boomstammen waren aanvanke
lijk bedekt met drieëneenhalve meter veen maar zijn
tevoorschijn gekomen doordat het zeewater het veen
wegspoelde. Dit duidt op een toenemende invloed
van de zee, die voor de Laat-Romeinse tijd al is vast
gesteld.
De boomstammen zijn bloot komen te liggen en
door de bewoners van Ellewoutsdijk meegenomen.
Zulke lange rechte boomstammen (tot 18 meter)
waren van grote waarde voor hen, want bomen met
zulke stammen groeiden absoluut niet op het veen,
laat staan op de kwelders. Blijkbaar waren de stam
men goed geconserveerd want ze waren geschikt voor
het bouwen van de boerderijen. Wat zullen die men
sen gedacht hebben toen zulke grote boomstammen
onder het veen vandaan kwamen? Een gift van de
goden?
Romeinse invloeden
Tot nu toe ging het vooral om eetgewoonten, veeteelt
en akkerbouw van inheemse origine. Ook al heten de
eerste drie eeuwen na Christus de Romeinse tijd, alles
en iedereen veranderde niet opeens, maar Romeinse
invloeden zullen tot op zekere hoogte wel aanwezig
geweest zijn. Enkele van die Romeinse invloeden zijn
uit ecologisch onderzoek tevoorschijn gekomen. Zo is
het broodtarwe uit Ellewoutsdijk vermoedelijk door de
Romeinen geïntroduceerd, hoewel deze soort ooit wel
in de Lage Landen voorkwam. In Ellewoutsdijk zijn
ook resten van dille gevonden. Dit kruid is afkomstig
uit Zuidwest-Azië en werd in de keuken gebruikt. Het
is door Romeinen geïntroduceerd, zoals praktisch alle
keukenkruiden in de Lage Landen. Zowel de zaden
als de bladeren en de jonge stengels zijn benut. Dit
gebruik van dille kan door de inheems-Romeinse
bewoners van de Lage Landen van de Romeinen over
genomen zijn. Daarna begon de verbouw hier. Het
hoeft dus niet te betekenen dat er 'echte' Romeinen
gewoond hebben.
Ecologisch onderzoek werpt nog meer (nieuw)
licht op verschillende archeologische vraagstukken
dan in dit artikel beschreven kan worden. Het interes
sante aan dit onderzoek is dat het laat zien hoe men
sen dagdagelijkse dingen deden, zoals het verbouwen
van gewassen, verzamelen van noten, het houden van
koeien en schapen, het hooien op de kwelder en het
drinken van wijn. Verder geeft archeobotanisch onder
zoek vaak een goed, zij het niet altijd volledig beeld
van de natuurlijke vegetatie en indirect ook van even
tuele hoogteverschillen, invloeden van zeewater en
de bodemgesteldheid. In historische bronnen worden
deze aspecten van het leven lang niet altijd vermeld,
laat staan uitvoerig beschreven. Hopelijk kunnen
archeobotanische en archeozoölogische onderzoeken
de sluiers van mist rond het Romeinse verleden van
Zeeland verder doen optrekken.
62 Zeeuws Tijdschrift 2008 i 3-4