op een paar kussens rustten. Hun plaats was wel overwogen en hing af van hun status. Een dergelijke manier van liggen gaf hen niet alleen een onontbeer lijk gevoel van welbehagen, maar zorgde eveneens voor elegantie en maatschappelijke superioriteit. Rijke Romeinen nodigden elkaar namelijk graag te pas en te onpas uit. Dikwijls verzonnen ze wel een of andere gelegenheid om mekaar tijdens een maaltijd te ontmoeten. Het was een belangrijke sociale gebeurte nis, waarvoor ze een bad gingen nemen, zich ook spe ciaal kleedden en zelfs tijdens de maaltijd van kleding wisselden. Rondom hun hoofd droegen ze gevlochten planten- en kruidenkransen die volgens de soort een bepaalde godheid eerden, zoals eikenbladeren voor de oppergod Jupiter en druivenranken voor Bacchus. Verder geloofden ze dat een krans van Idimop ervoor zorgde dat ze de dronkenschap konden beheersen. Daarom was het een populaire plant. Lepels en servet ten brachten de genodigden eveneens mee naar het banket. In die laatste namen ze lekkere restjes mee naar huis, wat een eerbetoon was aan het eten van de gastvrouw. Oorspronkelijk lagen vrouwen niet aan en zaten op krukjes aan de voeten van hun echtgenoten te eten. Later zullen de matrones wel aan de zijde van hun man aanliggen en blijven enkel de kinderen zitten. In het midden van het triclinium stond een recht hoekige tafel, waarop de gerechten werden gezet en voortdurend werden aangevuld door slaven. Daarvoor beschikten ze over allerlei recipiënten, zoals schalen in het bekende terra sigillata, bekers in terra nigra, glazen kommetjes en keramische kruiken. Ze aten eveneens gemeenschappelijk uit grote metalen scho tels. Die variatie aan objecten hebben archeologen gevonden in ontelbare opgravingen verspreid over het Romeinse rijk. Ook in Aardenburg, Oudenburg, Tongeren, Velzelce en Tiel-Passewaaij vinden we soort gelijke voorwerpen terug. De fameuze Menapische hammen Vooral in de winter was het voor de Romeinen moeilijk om verse groenten en fruit aan te schaffen. Dikwijls aten ze dan ook bedorven voedsel overgoten met sausjes die de smaak toch aangenamer maak ten. Om het voedsel wat langer te bewaren, lieten ze het drogen, roken of inzouten. Zout was inder daad belangrijk, maar ook duur. Komt ons woord salaris soms niet van het Latijnse 'sal', wat zout betekent? Aan de Noordzeekust werden op diverse plaatsen, zoals in het huidige Zeebrugge, Raversijde en Leffïnge, zoutpannen en dito ovens opgegraven. Zoutwinning was zeker één van de voornaamste rede nen van de exploitatie van het kustgebied. Misschien moeten we zelfs de bouw van bepaalde Romeinse cas- tella in de derde en vierde eeuw daarmee in verband brengen. Dat er zouthandel was, wordt ook bevestigd door inscripties op de vermaarde Nehalennia-altaren 75 Zeeuws Tijdschrift 2008 j 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 75