LANDSCHAP EN BEWONING Dynamische interactie tussen mens en milieu De excentrische positie van het Noordgallische kust gebied uit Romeins oogpunt werd natuurlijk in de hand gewerkt door de moeilijke en vooral dynamische landschappelijke context die een groot deel van de regio kenmerkte. Veen, zout en brak water, wadden, estuaria, een wijd vertakt stelsel van geulen en een constante dreiging van de zee maakten het grootste deel van dit gebied tot een niet zo makkelijk bewoon bare zone. Maar anderzijds was het net daardoor toch een interessant gelegen plaats voor allerhande meestal zeegebonden ambachtelijke activiteiten, handelsver keer en militair-strategische doeleinden. Ondanks de beperkingen die het landschap hen oplegde, maakten de toenmalige bewoners optimaal gebruik van de mogelijkheden dat het hun bood. Het kustgebied en het zandige hinterland vormden als het ware een politiek-economische gateway avant la lettre. Met de groei van de archeologie in Nederland en Vlaanderen komen steeds meer elementen aan het licht die ons toelaten een beter inzicht te krijgen in het leven van de bewoners van het toenmalige noor delijke deel van de civitas Menapiorum tussen ca. 100 voor en 300 na Christus. We willen daarom in deze bijdrage een nieuw overzicht bieden van de belang rijkste kenmerken van bewoning van Zeeland en Noordwest-Vlaanderen bij het begin van onze jaartel ling en hoe we deze kunnen begrijpen in de wijdere context van de Romeinse wereld. ituering van het studiegebied in het Noordwesten van Gallië (UGent) Het landschap en de wijdere ecologische context waar in de mens moest proberen te overleven in de perioden voor de industriële revolutie, waren vanzelfsprekend van het grootste belang voor de aard en de conünuïteit van de samenleving. Voor wie de maatschappij uit de Romeinse tijd vanuit economisch en cultureel oogpunt wil begrijpen, is het belangrijk de natuurlijke context te kennen waarin toen geleefd werd. Landschappelijk kunnen we in de regio een tweetal grote, bepalende eenheden onderscheiden, die op hun beurt elk hun eigen specifieke variaties bezitten: het gebied onder mariene invloed en het pleistocene gebied. Caesar gaf reeds aan dat de Menapiërs vluchtten 'in hun bossen en moerassen en daarheen ook hun bezittingen brengen' (Caesar, De Bello Gallico, VI, 7), een cryptische toespe ling op deze twee landschapsdelen? Strabo meldt in elk geval dat de bossen in het Menapische gebied uitge strekt maar niet hoog waren; hij beschreef ze als: 'dicht en doornig' (Strabo, Geogaphica, IV 3.4-5). 'Zeelandschap' Het grootste gebied in omvang is dat onder invloed van de zee. Het bestond in de Romeinse tijd voorna melijk uit slikken en schorren, kustveenmoerassen, een wijd vertakt geulenstelsel dat uitmondde in kre ken en inbraakgeulen, en uit een strandwallenland- schap en kustduingordel. Vanzelfsprekend had de zee tijdens de prehistorie en tot in het begin van de Romeinse tijd vrij spel en konden stormvloeden en inbraken op vrij korte tijdsspannen de aanblik en de toegankelijkheid van dit gebied drastisch wijzigen. Perioden van toenemende activiteit (transgressies) en minder activiteit (regressie) van de zee worden sinds lang als autonome motor gezien van de veranderin gen in dit gebied. Echter, het trans- en regressiemodel staat ter discussie en de nadruk komt steeds meer te liggen op de geleidelijkheid van deze natuurlijke pro cessen enerzijds en op een grotere rol van de mens hierin anderzijds. Uit talloze voorbeelden elders in het Romeinse Rijk is wel bekend dat in de Romeinse tijd op een dan nog niet vertoonde schaal geprobeerd is het landschap naar de hand van de mens te zetten. Wij mogen aannemen dat dat in onze streken ook het 7 Zeeuws Tijdschrift 2008 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 7