NEHALENNIA P. Stuart ('Duinkreek') en het Menapische land in de eerste fase van de Romeinse tijd: De stormvanger (1997) en De hoorn van de vrijheid (2008), pure fictie tegen een historisch en archeologisch geïnspireerde ach tergrond. Nu, opnieuw een decennium later, wemelt het in de provincie van speelse educatieve projecten over allerlei aspecten van de Zeeuwse geschiedenis. Stripboeken over Michiel de Ruyter en de geschiede nis van Goes hebben we al; wie volgt met een strip album of een interactieve website over Romeins Zeeland en Nehalennia? Een herdruk van het allang niet meer verkrijgbare Nehalennia. Het stenen raadsel is ook het overwegen waard. Nehalennia voor geleerden Het gevolg van de brand in de kerk van Domburg in 1848, waarbij de meeste in 1647 geborgen Nehalenniastenen verloren gingen, werd enigszins verzacht door de verschijning in 1845, net op tijd dus, van De Romeinsche beelden en gedenksteenen van Zeeland door L.J.F. Janssen. De periode waarin Janssen actief was is een eeuw nadien op het beeld en de studie van de Zeeuwse godin 'gescand' door N. van der Blom met het artikel 'Nehalennia in de Nederlandse Romantiek' (1956/57). Het Domburgse Nehalenniacomplex was ook onderwerp van de mono grafie The Temple of Nehalennia at Domburg door A. Hondius-Crone (1955). De eerste helft van de jaren vijftig lijkt dus een vruchtbare tijd te zijn geweest voor de Nehalenniastudie. Een andere uitvoerige bijdrage over het Domburgse complex was echter voordien al, in 1948, verschenen in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. De jurist H. Hardenberg ging hier in 'De Nehalennia- reliëfs' op beproefde wijze te werk, namelijk in vergelijkend-iconografische trant, met tal van vaak nogal speculatieve verwijzingen naar parallellen, en mythologische en (Keltische) cultuurhistorische achtergronden. Met E. Thevenot schreef hij nog een vervolgje in de volgende jaargang van het Archief (1949), terwijl de alleswetende P.J. van der Feen voortborduurde op deze werkwijze van iconografische 'thick description' enkele jaren na de vondst van de eerste Colijnsplaatse altaren, met het opstel 'De appels en de hond van Nehalennia' in de afscheidsbundel voor H. Brunsting Archeologie en historie (1973). Van der Feen liet zijn wetenschappelijke verbeelding de vrije teugel en speculeerde zelfs over mensenoffers in relatie tot de (preromeinse) Nehalennia. 'Kan de hond uiteindelijk een plaatsvervanger voor een mensenoffer zijn?' Hier echoot van verre nog The Golden Bough, Frazers synthetische meesterwerk. Archeologie en his torie bevat ook andere lezenswaardige bijdragen over het Nehalenniathema: van A. van Doorselaer ('In het vaarwater van Nehalennia') en P. Stuart ('De kerk van Domburg als Nehalenniamuseum'). Talrijke 'losse' artikelen over de Nehalenniamaterie en andere aspec ten van de Romeinse tijd in Zeeland verschenen in de hier geschetste decennia uiteraard ook in vele archeo logische, regionaal-historische en algemene tijdschrif ten, bijvoorbeeld het orgaan van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland Westerheem, het Zeeuws Tijdschrift en het naar de godin zelf genoemde Zeeuwse kwartaalblad Nehalennia, om maar eens drie titels te noemen. Ze blijven hier onbesproken. Voor een wetenschappelijke 'afronding' van de catalogisering van de tot dusver gevonden Nehalennia- altaren zorgden de eerdergenoemde P. Stuart en J.E. Bogaers met Nehalennia, Römische Steindenkmaler aus der Oosterschelde bei Colijnsplaat (2001, besproken in DOCUMENTEN IN STEEN 89 Zeeuws Tiidschrift 2008 j 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 89