North Sea agglomeration sanctuary settlement Attested Roman roads Probable Roman roads Actual country-borders Civitas Menapiorum Ancient coastline (before Duinkerque II- transgression) Actual coastline Rivers inside/ outside Civitas Study-areas covered by digitised cadastral plar s Alluvium Dunes Creeks Partially/periodically transi res during the late Roman perod Sand Sand on tertiary Clay Sand on chalk j---- Sand on sand - Sand on pleistocene «-*(_} sand and limonite f Sandy loam/loam Civitas Menapiorum. Bodemkaart met de vindplaatsen (F. Vermeulen, UGent) geval was, maar de aanwijzingen daarvoor zijn al bij al nog vrij summier en soms discutabel. Op de vooravond van de Romeinse periode werd het gros van de regio onder mariene invloed geken merkt door de aanwezigheid van een nat en moeilijk bewoonbaar hoogveenpakket, waardoor eventuele nederzettingsplaatsen zich beperkten tot de strandwal- len of de droge randen van het aangrenzende zandge bied van het binnenland (pleistoceen)Doorheen dit gebied kronkelde zich de Schelde - nu Oosterschelde - die in de Romeinse tijd het wellicht enige tra ject van deze rivier vormde en in zee uitmondde kort onder de kust van het huidige Schouwen, nabij Westerschouwen. Mogelijk echter was er ook een noordelijke verbinding naar de Maas, de zogenoem de Striene, al bestaat hierover geen geologische dui delijkheid. Tot voor kort werd het bestaan van de Westerschelde in de Romeinse tijd overigens ontkend en slechts tot een kleine inbraakgeul vlak bij de kust herleid. Recent archeologisch en paleo-ecologisch onderzoek vooral in Ellewoutsdijlc heeft echter ondub belzinnig aangetoond dat reeds in de eerste eeuw na Chr. het veen aan het ontwateren was, verlandde en zelfs bewoond was. In dit vrij open landschap slaag de men er zelfs in aan landbouw te doen en enkele graansoorten te telen, al heeft de nadruk vooral gele gen op het houden van schapen. De redenen voor deze meer gunstige bewonings- voorwaarden zijn te vinden in de aanwezigheid van een veen-ontwaterend geulensysteem dat uitmond de in een voorloper van de Westerschelde en haar estuarium. Wellicht betrof het een forse inbraak geul die minstens tot de hoogte van Ellewoutsdijlc en Terneuzen reikte en tijdens hoog tij zout water opstuwde. De grove dennen van het fossiele woud van Terneuzen dat in de Romeinse tijd in theorie meters diep lag en pas met de definitieve vorming van de Westerschelde blootgespoeld zouden zijn, wer den door de inheemse boeren van Ellewoutsdijlc toch aangewend om hun huizen mee te bouwen. Dit wijst 8 Zeeuws Tijdschrift 2008 j 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 8