verwachtte, Vlissingen was meer voor de dagtoerist en voor de reizigers van de Stoomvaart Mij Zeeland. Domburg bood accommodaties voor een langer ver blijf van de gegoede Middelburgers en hun families uit Holland. De jaarlijkse vakanties aan zee bracht de families weer bij elkaar, vaak in hun eigen villa in de duinen. Domburg is nooit de mondaine badplaats met grote hotels geworden, ondanks de stoet van pro minenten in de tijd van dr. Mezger. Maar ook Domburg kon niet achterblijven in het vergroten van de accommodaties nu het aantal badgas ten met sprongen groeide. Het vijftig jaar oude badhuis werd te klein en was niet langer voldoende ingesteld op de wensen van de badgasten, er moest een nieuw Badpaviljoen komen. De Middelburgse families had den hun contacten in Holland en vonden een jong en veelbelovend architect die geboren en getogen was in Middelburg: Johannes Jacobus van Nieukerlcen, de zoon van een Middelburgse huisschilder. Hij bouwde in 1886 al twee villa's in de duinen en hij krijgt in dat jaar de opdracht het nieuwe Badpaviljoen te ontwerpen. J.J. van Nieukerken Hij is in 1854 geboren in Middelburg en wordt op zijn negentiende aangenomen bij Rijkswaterstaat in Zeeland. In 1877 is hij overgeplaatst naar Utrecht en daar werkt hij in de avonduren bij een architectenbureau. Hij bestudeert in zijn vrije tijd bouwconstructies, doet opmetingen van gebouwen en slaagt er zo in zich de theoretische en praktische kennis van het bouwen eigen te maken. Na een kort maar ongetwijfeld spannend avontuur als hoofdopzichter bij Pincoffs' Rotterdamsche Handelsvereeniging, dat eindigde met Pincoffs' vlucht naar Amerika, komt hij in 1879 een jaar lang in de leer bij de architect Gosschalk in Amsterdam. Die vindt dat de jonge Van Nieukerken te weinig ervaring en kennis heeft om als architect aan de slag te gaan. Gosschalk wordt gezien als de grondlegger van de Hollandse neorenaissance. De Westergasfabriek in Amsterdam en het Station van Groningen zijn de meest bekende werken van zijn hand. Van Nieukerken vond hier de inspiratie voor zijn architec tuur, die hij baseerde op de negentiende-eeuwse tradi tie van ambachtelijk bouwen. In 1880 wordt hij op voorspraak van Gosschalk tekenaar bij de Rijksbouwkundige Van Lokhorst. Daar leert hij Victor de Stuers kennen, één van de eerste prominente Nederlanders die hij in de loop van de J.J. van Nieukerken (1854-1913). Met dank aan de Stichting Bonas, NAI Rotterdam. jaren in zijn netwerk weet te verzamelen. Ook Van Lokhorst ontwerpt in de Hollandse neostijlen: neogo tiek, neorenaissance en hij schoolt Van Nieukerken in de rationalistische bouwwijze van P.J.H. Cuypers. Zo krijgt deze de kans zijn vaardigheden als architect te ontwikkelen. Als hij in 1886 de opdracht voor het Badpaviljoen verwerft, besluit hij in Den Haag zijn eigen bureau te beginnen. Zijn netwerk breidt zich uit met de Zeeuwse Hagenaars die vooraanstaande posities in Den Haag hebben verworven: Snouck Hurgronje, Tak van Poortvliet en anderen. Hij bouwt verscheidene villa's in Domburg, de meest bekende is Carmen Sylva (1887), dat naast het Badpaviljoen verrijst. In Serooskerke bouwt hij in 1894 zijn eerste landhuis, Vredenrust, waar na beroemde ontwerpen volgen als De Wittenburg (1899) in Wassenaar, en Duin en Kruidberg (1906) in Santpoort. Een groot deel van zijn werk is in Den Haag te vinden, niet alleen woonhuizen voor zijn rijke clientèle, maar ook kantoren voor Shell, bankgebouwen, scholen, fabrieken, buitenplaatsen. Daarnaast doet hij vele restauraties, zoals de Grote Kerk in Breda. Zijn grootste werk, het Academisch Ziekenhuis te Groningen, is enige jaren geleden afge broken. Voor dit werk wordt hij geridderd. Hij sterft in 1913, zijn twee zoons die bij hem op het bureau werken, voltooien en bouwen zijn laatste ontwerp: het Tropenmuseum in Amsterdam. 4 Zeeuws Tijdschrift 2008 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 6