Maar ma, je moet toch meewerken aan het onder zoek, brengt R. naar voren. Dat wel, maar ik wil niet blijven. De leidster begint over iets anders. Ze staat op om koffie te halen. Mijn moeder lcijkt ons wantrouwend aan. Ma, zeg ilc, je vertrouwt ons toch wel. Ik voel me een Judas. Na de koffie vertrekken we, dat wil zeggen mijn broer en ik. Vanmiddag komen we terug, beloven we mijn moeder. De eerste statie zit erop, zeg ik gulzig happend van de koude buitenlucht en in christelijke lijdens terminologie vervallend. Het is redelijk goed gegaan, concludeert mijn broer. Ze heeft niet gescholden of geschreeuwd. Dat heeft ze trouwens nooit gedaan. We hebben een beschaafde moeder. Als het mij over kwam, weet ik niet hoe ik zou reageren. Tijdens de middagmaaltijd voelen we ons allebei opgelucht. Het is er eindelijk van gekomen. Vanmorgen had ik het idee dat we haar naar het slachthuis brachten, zeg ik. Later in de middag gaan we terug met kleren en toi letspullen. De geriatrisch verpleegkundige is er ook. U moet hier wel blijven, opent ze de aanval op mijn moeder. Mijn moeder kijkt even omlaag. Dan richt ze haar hoofd op en zegt: Dat hebben anderen ook al gezegd en ze imiteert de opgewekte stem van een leid ster. Dat is afgesproken, zeggen ze. Maar niet met mij, voegt ze eraan toe. Een gevoel van bewondering bekruipt me. Ze geeft het nooit op. Maar u moet uw zoons er niet op aan kijken, hoor mevrouw. Ik heb dit geregeld, omdat u niet goed meer voor u zelf kon zorgen, zegt de verpleegkundige. Mijn moeder haalt haar schouders op. De leidster komt met thee. Is dit kamertje van mij, vraagt mijn moeder ineens. Je hebt een prachtig uitzicht op de binnentuin, zegt R. De verpleegkundige neemt ons nog even apart: als jullie moeder niet instemt met een verblijf- wat nogal waarschijnlijk lijkt gezien haar reacties tot nu toe - dan komt er morgen een psychiater langs om een in bewaring stelling van drie dagen te garanderen. De burgemeester moet dan even tekenen. Vervolgens wordt het woensdag of donderdag een zaak van de rechter. Je moeder krijgt een advocaat en het is voor jullie zaak om al jullie argumenten op een rij te zet ten. Speciaal in verband met de risicofactoren die we al eerder benoemd hebben. Het wordt in dat geval een RM-opname. Ik knik en begrijp dat er - het is niet voor niets de Goede Week - nog meer statiën zullen volgen. Mijn gevoel van opluchting verdwijnt. Mijn broer en ilc omhelzen onze moeder en vertrekken. Thuis is er gelukkig de troost van wijn en jenever. 's Nachts kan ik de slaap niet meteen vatten. Steeds dringt hetzelfde beeld zich op: mijn moeder zit aan tafel tussen onbekenden. Angstaanjagende scheme ring. Ze weet niet waar ze is. Ze vraagt zich af waar om haar zonen haar in de steek hebben gelaten. Ze verlangt naar haar huis, naar haar eigen bed. Wat verwijt ik mezelf? Heb ik het onwrikbare gelijk dan niet aan mijn zijde? Mijn broers en ik heb ben ons tot het uiterste ingespannen. Mijn moeder heeft lang, eigenlijk te lang zelfstandig gewoond en toch... Het kolossale pand van de verzorgingsmaat schappij lijkt plotseling een spooktent. Ik heb de zorg voor mijn moeder uitbesteed. Anderen draaien nu voor de lasten op. Je leeft nu eenmaal in deze maatschappij, in deze werkelijkheid, mompelt de advocaat in mijn hoofd. Uitgeput geef ik hem gelijk en val in slaap. 72 Zeeuws Tijdschrift 2009 I 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2009 | | pagina 72