LEESLEVEN Door André van der Veeke Mijn grootmoeder waarschuwde me al: je leest te veel. Je verleest je verstand. Je hebt de leeslcoorts. Ik trok me niets van haar gemopper aan, ging rustig verder op de eenmaal ingeslagen weg van het boek. Want al lezende leef je duizend levens. 1953 was voor mij geen rampjaar. In november van dat jaar stond ik voor het eerst achter de balie van de katholieke bibliotheek achter de Kruisvindingskerk in Rotterdam-zuid. (Toen was geluk nog heel gewoon.) In die ongemakkelijke ruimte - geen versieringen aan de muur, boeken in nissen die me nu zouden doen denken aan een Italiaanse begraafplaats - was ik al bij voorbaat gelukkig. Ik zou voor het eerst mijn eigen boeken mogen kiezen, echter niet meer dan twee exemplaren tegelijkertijd. Er was ook geen sprake van dat ik naar de boeken toe mocht. De boeken kwamen naar mij. Ze werden door de bibliothecaresse uitge zocht en naar de balie gebracht. Ze zagen er allemaal hetzelfde uit in hun bruine kaften. Dat verhoogde de spanning, vond ik. Ze deden me denken aan cadeau tjes. Die waren ook verpakt. Het feit dat ik daar stond, betekende ook dat ik vorderingen had gemaakt. Ik hoorde ergens bij. Ik was niet langer een heel klein kind. Ik kon boeken lezen. Dat nam niet weg dat ik al onmiddellijk in de problemen kwam, want ik kon niet kiezen. Ik ontdekte vier, vijf titels in de catalogus die ik wilde hebben. Mijn moeder doorbrak de impasse en koos twee boeken uit de reeks die ik genoemd had. Uiteindelijk ging ik dolgelukkig naar huis. Een dag later had ik de boeken uit. De snelheid waarmee ik las verbaasde mijn ouders. Lezen was tot daar aan toe, maar waarom niet in een normaal tempo? In de loop van de jaren nam mijn leeshonger verontrustende vormen aan. Ilc was een jaar of acht, negen toen ik de tijdschriften en de boeken van mijn ouders begon te lezen. Liefdesverha len in de Libelle verslond ik en loodzware Scandina vische streekromans. Ik leende boeken van vriendjes en kreeg met Sinterklaas en op mijn verjaardag altijd een boek cadeau. Het waren druppels op een gloei ende plaat. Gelukkig was er de bibliotheek. Ons gezin had Rotterdam inmiddels ingeruild voor Terneuzen en daar was ik al gauw lid van twee bibliotheken, een particuliere en een katholieke. De particuliere was onderdeel van een boek- annex kantoorhandel. Meer dan negentig procent van de boeken waren zoge naamde cowboy-boeken, zoals ik ze toen noemde. Ook stonden er stripverhalen in de uitleen, maar die koos ik nooit. Daar vloog ik te snel doorheen. De katholieke bibliotheek had een gevarieerder aanbod. Die bezocht ik dan ook iedere week. Vanaf mijn twaalfde las ik rijp en groen, zoals dat nog altijd, heet door elkaar. De ene week De oogst van Stijn Streuvels of Beekman en Beekman van Toon Kort- ooms en de week erop Op Weg van Jack Kerouac. Ook raakte ik verslingerd aan boeken over volkenkunde. De foto's van naakte of halfnaakte zwarte vrouwen leerden me veel over de varianten in de wereld van de vrouwenborst. Het was in deze periode dat ik met een boodschappentas de bibliotheek bezocht, die toen gevestigd was in een aangepast woonhuis. Iedere week leende ik vijftien tot twintig boeken. Ik kan ze onmogelijk allemaal gelezen hebben, maar achteraf moet ik wel zeggen dat mijn gedrag duidde op een ernstige verslaving. Ilc was een boekenjunk en dat ben ik gebleven. Ik heb mijn leesverslaving vooral 6i Zeeuws Tijdschrift 2009 5-6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2009 | | pagina 61