haar van de moeder is zwarter dan dat van haar doch
ter. Ik ben inmiddels zo oud dat beide vrouwen me
meisjesachtig voorkomen. De voorzitter van het Bach-
Comité begint op het spreekgestoelte een lijstje af te
werken. Geen applaus na afloop, dicteert hij. Dat was
ik vergeten, dat zoiets niet mag, ook al heb ik eerder de
Matthaus bezocht. De musici kijken gelaten voor zich
uit, lijkt het, maar dat zal wel de expressie van hun
concentratie zijn. Dan zet de muziek in met weemoe
dige kracht (We zijn hier maar tijdelijk). Intussen lees
ik de Duitse tekst Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen...
Ik bekijk opnieuw de gezichten van de koorleden
en de solisten. Voor het orkest staan of zitten acht
zangers en zangeressen, erachter ook. (Later lees ik
in de krant dat het gaat om een asymmetrische uit
voering met een eerste koor van acht zangers, vier
ariasolisten en een tweede koortje van vier solisten.)
Aan de andere kant van de kerk vallen ook af en toe
jongenssopranen in. Verstilde passages, vuurwerk uit
kelen. Onbegrijpelijke complexiteit van Bach. Ik laat
de muziek over me heen komen. Af en toe merk ik
dat ik afdwaal in gedachten. Op een gegeven ogenblik
ben ik zelfs de kleine ruitjes van de grote boogramen
aan het tellen. Geschat aantal: 27.000 stuks. Of ik kijk
links opzij naar een paar vrouwenbenen in een zwarte
maillot. Ook staar ik naar het jeugdige haar van het
Belgische meisje. Hoe was het ook alweer om zo jong
te zijn? De dirigent heet Jos van Veldhoven. Hij is op
zoek naar authenticiteit, weet ik, vandaar het gebruik
van muziekinstrumenten die uit de tijd van Bach
stammen. Sind Blitze is aan de beurt. Dit moet wel
het hoogtepunt zijn, denk ik als niet-kenner. Wat een
kracht en een dynamiek. Voor me zit de oud-commis
saris van de Koningin in Zeeland. Er zijn meer nota
belen aanwezig. Ik zag ook even de glimmende kop
van Wijffels, CDA-kopstuk. En Griffith van de WD is
er. Plotseling verdienen we een pauze.
Iedereen staat op en iedereen staat stil. Er komt
heel langzaam beweging in de massa. Het duurt vijf
minuten eer we buiten zijn. De hemel is nog steeds
helder. De bezoekers zwermen link en rechts uit. Wij
gaan naar rechts waar in een school koffie en broodjes
worden aangeboden.
Perfecte organisatie, veel vrijwilligers. Af en toe
een bekende. Het lezen van de gezichten. Dan begin
nen de kerkklokken te luiden. Teken dat de pauze
voorbij is. Het is vier uur inmiddels. Het is mooi om
te zien hoe een lange rij bezoekers richting kerk loopt.
Het lijkt wel alsof onze cultuur niet langer gefragmen
tariseerd is, maar nog over een waarachtig middel
punt beschikt.
Ach! Nun 1st mein Jesus hin! Mijn Jesus is al zo
lang geleden vertrokken, maar wat geweest is blijft,
ook al komt het niet terug, heb ik van de dichter
Jan Eijkelboom geleerd. Ik proef de sfeer van Witte
Donderdag, van Goede Vrijdag met zijn paarse afdek-
doeken in de kerk vanwege de dood die op je wacht,
ook als je kind bent. Een van de zangers is wat ouder.
Hij zit enigszins onderuitgezakt. Zijn jasje vormt
de uitzondering op alle jasjes van de zangers: het is
niet dichtgeknoopt. Een kleurige stropdas hangt een
beetje verweesd over zijn rechterdij. Als de zanger
aan de beurt is wordt hij een ander mens. Zijn stem
vult de kerk, soepel en sterk. Dan gebeurt het. Krie
bel in mijn keel. Ik slik een paar keer, balanceer in
mijn keelholte met die venijnige prikkel. Ik krijg het
benauwd en uiteindelijk permitteer ik mezelf een
hoest. Twee keer. Neem me niet kwalijk, Jesus. Het
leed is nog niet geleden. Hij zit er nog. Ik blijf onop
houdelijk slikken. A. heeft het in de gaten. In de tas
zit water, fluistert ze. Ik zoek het flesje en neem een
slok, spoel mijn keel. Het helpt niet meteen. Opnieuw
hoest ik en dan merk ik dat daarna de prikkeling
afneemt. Ik kijk maar weer eens opzij, naar de over
elkaar geslagen en in zwarte doorschijnende kousen
gestoken vrouwenbenen. Een van de alten is in het
bezit van een laag decolleté. Moet zij de rol van Maria
Magdalena vertolken?
Ik ben geen kenner. Dit is mijn tweede Matthaus.
Waar moet ik op letten? Ik laat de muziek zijn werk
doen. Ik volg de tekst en ook het verstrijken van de
tijd, maar dat laatste in mindere mate dan tijdens
mijn eerste Matthaus. Ik leer. Het koor zet in. De
grandioze kerk is een met de muziek. Ik staar naar
het plafond dat eruitziet als een omgekeerd houten
schip. Honderden timmerlui, metselaars, schilders,
stukadoors, kortom: bouwvakkers zijn hier duizend
jaar geleden hun karwei begonnen. Konden zij dit
maar even meemaken.
De allerlaatste koorzang treft me voluit. Wir set
zen uns mit Tranen nieder und ruften dir im Grabe zu.
Plotseling zie ik alle familie- en vriendendoden voor
me. En ook voel ik de droefheid van de aspirant-dode.
Maar na afloop van de monumentale uitvoering over
heerst toch de blijdschap van de niet al te begaafde,
asymmetrische luisteraar.
30 Zeeuws Tijdschrift 2010 3-4