tekst Albert Kort Dat de politie het in onze tijd niet breed heeft, zal de meeste mensen bekend zijn. In 2007 nam de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Cuusjeter Horst vijftienduizend handtekeningen van agenten in ontvangst, die aandron gen op een hoger salaris. Het was in hun ogen te zot voor woorden dat een vijftigjarige hoofdagent per maand slechts 1500 euro netto (inclusiefvergoe dingen en toeslagen) ontving. Voor iemand die de geschiedenis van de Nederlandse politie kent, bevatten berichten over de geringe verdiensten wei nig nieuws. Op de vraag wat hiervan de oorzaken waren, moeten we teruggaan naar de Franse tijd, toen de agenten van politie en veldwachters voor het eerst op het historische toneel verschenen. Ook in de negentiende eeuw waren de dienders in een voortdurend gevecht om betere lonen en arbeidsvoorwaarden verwik keld. In zijn streven naar eenheid en uniformiteit besloot de Franse bezetter een einde te maken aan het bestaan van de vele verschillende instellingen die met de handhaving van de plaatselijke orde waren belast. Nachtwachten, klapperlieden, ra tel wachters, schutters en roededragers moesten plaatsmaken voor agenten van politie en veldwachters. Terwijl de eersten belast werden met de ordehandhaving in de stad, werd het toezicht op het platteland toevertrouwd aan de veld wachters of 'gardes champĂȘtres'. Toen in 1794 het toenmalige Staats-Vlaanderen door de Fransen werd bezet, deed de 'sjampetter' in vrijwel ieder dorp zijn intrede. Vijftien jaar later was het de beurt aan de rest van Zeeland. In 1810 liep er in vrijwel ieder Zeeuws dorp een veldwachter rond. De veldwachter werd benoemd door de prefect, het hoofd van de provincie, de latere Commissaris van de Koning(in). Zijn dagelijkse instructies kreeg hij van de maire, de latere burgemeester. De 'sjampetter' had een uitgebreid takenpakket, zoals blijkt uit de vele regle menten en instructies die werden vastgesteld. Christiaan de Man, veldwachter van Eede, moest in 1795 een contract ondertekenen, waarin hij verklaarde dat hij moest waken voor overtredingen op het plat teland, zoals het vernielen van bomen en gewassen. Verder moest hij controleren of de dorpelingen de plaatselijke politieverordeningen wel naleefden. Hield de herbergier zich aan de voorgeschreven sluitingstij den? Gooide niemand rommel op straat? Maakten de dorpelingen niet te veel lawaai? Bovendien moest hij optreden tegen lieden die de zondagsrust verstoorden, vreemdelingen in de gaten houden, bedelaars oppak ken en letten op de stipte naleving van verschillende plaatselijke verordeningen. Van zijn dagelijkse ronden door het dorp moest hij aantekening houden in een speciaal daartoe bestemd zakboekje; van alle overtre dingen moest hij proces-verbaal opmaken. Tegenover deze vele plichten stond een niet al te hoog salaris. Dat laatste gevoegd bij kleding, uitrus ting en bewapening kwamen ten laste van de gemeen te. Zijn dienstkleding bestond uit een rok, pantalon, twee paar slobkousen en een hoed. Een sabel en een tweetal pistolen vormden zijn wapenuitrusting. Het traktement van de veldwachter werd in de Franse tijd 42 Zeeuws Tijdschrift 2010 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2010 | | pagina 42