metrum past dan Medioburgum. Oostkapelle is Capella Eoa, 'de kapel van de dageraad (Eos)'. Jaap van Aagte- kerke is Jacobus ah Aede Divae Agathae. De Zeeuwen heten in het Latijn Mattiaci, volgens Rabus omdat ze 'maat' tegen elkaar zeiden. Wie is de poortwachter Vesupius? Niemand weet het (R 65 noot 21); A. Sizoo denkt aan het Zeeuwse 'drinkt veel', vee' zuupt. Ziezo, zo vordert de wetenschap. 'Burlesk', zeiden we. Kijk maar: Hij hoort het Roer, en krakende Granaten, En de angst en vrees om 't zien van het uitgetrokken Zwaard Perst hem de Buikstof uit; dies loopt hij, met een vaart, Naar 't heimelijk Gemak, om daar de drek te schrappen Met Mes, uit Broek en Hemd: maar ligt kon hem beklappen De Stank, die 't huis vervulde; een vunze, een bange lucht! (JB, 61; vgl. R 79, 81) De podagreuze leider Hein uit Brigdamme kwam achteraan: Bredammer Heyn komt hier, wel lest in order, treên; Doch wykt, in eerste drift, geen Hoofdliên dezer benden Welks traagheid enkel sproot uit 's Hopmans hooge Jaren. Die zich geen krachten meer uit Moutwyn kon vergaêren, Dewyl verzwakte Buik en Lenden was te slap, En hy, maar al te veel, geroonkt hadt by den tap. Dies hem, heel Podagreus, en dik, en stomp van Voeten, Twee Boeren, langs den weg, voorthelpen, dragen moeten. (JB 13) Terug naar de werkelijkheid Natuurlijk zijn de historische achtergronden van hoog belang, maar daar gaan we niet op in. Men kan het verhaal vergelijken met de belangrijkste bron uit de eigen tijd, Het ontroerde Nederlandt (1674-1676) van Tobias Domselaar. Interessant is de overeenkomst die boeren en regenten ten slotte sloten. Die vinden we terug op een pamflet, in gotisch schrift, nu te Gent; ontdekt door Kees Krijger. In de letterlijke vertaling van Rabus: 'Dat wy in de heeren op geenerhande wijze eenige schuit vinden, maar dat we hen houden voor hupse kareis en trouwe Regenten' (R 135; vgl. JB 102). We lezen in het pamflet de oertekst, 'maer dezelve te houden en erkennen voor eerlicke Luyden ende getrouwe Regenten'. Kunnen wij op Walcheren nog iets herkennen uit die tijd? Het Stadhuis wordt even vermeld in een ver gelijking. Een vaandrig wordt angstig (JB 59): Maar deez' (zoo stremt de schrik zyn bloed en treft de zinnen!) Verstyfde, als heel de ry der Graven en Gravinnen, Die, net in orde, staan, in marmer, voor 't Stadhuis. Middelburg kende drie schuttersgilden: van de hand boog, van de voetboog en van de bus (vandaar 'schudde- beurs'). Eén gildehuis wordt genoemd: tecta Balistae (R118). Het commentaar legt uit dat dit het Schuttershof van den Voethoge is; 'dat wy Hollanders den Doele noemen'. 'Het Schuttershof van de voetboog werd in 1540 verplaatst naar het begijnhof ter hoogte van de Balans. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd een straat langs dit hof aan gelegd die de naam van St. Jorisstraat kreeg.'5 Van De Nadorst tot Barteltjes op 't zand Het gedicht dwingt ons ook, af te dalen naar minder gunstige gelegenheden. De kroeg speelt er namelijk een belangrijke rol in. Er zijn er drie en die liggen alle buiten de singels. De kroeg De Nadorst wordt als hoofdkwartier der boeren opgevoerd. Onze rector dr. H.W. Fortgens woonde aan de Nadorstweg, buiten de singels; je had er verder het 'Ambonezenkamp' en het sportveld Modderoord. In dit oude boek vond ik alzo de verklaring van die gekke straatnaam Metadipsa: Naby de Vest der Stad, op Cingel, is een Kroeg, Die, sedert langen tijd, den Naam van Nadorst droeg, Omdat de Dronkerts daar, na voorgaand Nacht- rinkinken, Gewoon zyn, over dag, een koelen kroes te drinken. Na dit nu tusschen Noord- en Koe-poort liggend Nest, Sleept het ruw Kinkeldom, nog dreigende al zyn best, Den half ontzielden Man (JB 65) Op het Zand ten zuiden van Middelburg was toen de kroeg Bartholomaeus Arenis, men sprak van 'tot 48 Zeeuws Tijdschrift 2010 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2010 | | pagina 48