werden persberichten uitgezonden en persconferen ties gehouden. Onder meer het comitélid Eduard Cuelenaere wist zijn vele contacten in Nederland en België aan te spreken. Hij schrok er niet voor terug Matthaus-folders uit te delen bij de schouwburgen van Antwerpen, Gent en Brugge. Belangstellenden konden kaartjes kopen op de dag van de uitvoering, maar - om zeker te zijn van een plaats - ook op voorhand. In de eerste 'minder mobie le' jaren van de Aardenburgse Matthaus (nog lang niet iedereen had een telefoon of een auto)maar ook vele jaren later nog, gebeurde dat op meer dan twintig ver koopadressen: op Walcheren, Zuid-Beveland, Oost- en Midden-Zeeuws-Vlaanderen, in Sint-Niklaas, Gent, Brugge, Knokke en Oostende en uiteraard in West- Zeeuws-Vlaanderen. Al deze agentschappen dienden vooraf voorzien te worden van toegangskaarten en achteraf moesten de betaallijsten worden gecontro leerd en de recette opgehaald. Het comité hanteerde drie soorten zitplaatsen. Rang i, een plaats in de preekkerk, bood het beste zicht op de uitvoerenden en uiteraard ook het beste geluid. Bovendien was dat gedeelte van de kerk het best verwarmd. Kosten in 1954: 6 gulden. Met een kaartje voor rang 2, 4 gulden, mocht men een plaatsje zoeken in de voorkerk. Een stoel in de zijbeuken was het goedkoopst, 2 gulden 50, maar het geluid resoneerde er nogal. Bovendien werd er door de 'zij beukers' niet zelden geklaagd over de kou en tocht (bijvoorbeeld bij zeer slecht weer, zoals in 1963). Men kon ook donateur worden van het BCA a 10 gulden. Dat gaf recht op een reductiekaart. Scholieren moch ten voor 2 gulden naar binnen. De uitvoeringskosten van een Matthaus-Passion waren hoog, niet alleen door het grote getal deelne mers, maar ook door de gages van de solisten en de dirigent, de administratie en de reiskosten. Daar kwa men nog extra kosten bij voor onder andere de huur van de kerk en podiumdelen, publiciteit en de inzet van een extra veerboot en bussen voor uitvoerenden en bezoekers. Hoewel ernaar gestreefd werd het eve nement budgetneutraal te malen, is dat nooit gelukt. Elk jaar was er geld tekort. Even leek het er zelfs op dat de eerste keer ook de laatste zou zijn. Gelukkig werden de tekorten gedekt met externe gelden. In de loop van de jaren zouden particuliere sponsors en de overheid bijspringen, met de gemeente Aarden burg, de provincie Zeeland en de K.F. Heinstichting als belangrijkste geldschieters. Zich bewust van het belang van het evenement voor de plaatselijke en regionale cultuur, economie en naam, begonnen in de jaren zestig ook verscheidene andere West-Zeeuws- Vlaamse gemeenten subsidies te verstrekken. Na 1970 werd een regeling getroffen waarbij alle gemeenten van de streek (Oostburg, Sluis en Aardenburg) via een gemeenschappelijke regeling een vaste financiële bij drage leverden aan de organisatie. Er kwam overigens ook ondersteuning in natura, zoals stoelen uit dorps huizen, collega-kerken en scholen. Een bijzonder aspect aan de Aardenburgse uit voering tot de jaren zeventig was de onderbrenging van de koorleden bij particulieren. De koorleden vertrokken 's avonds tegen 19.00 uur met de trein vanuit Amsterdam en kwamen rond 22.00 uur aan in Vlissingen. Aldaar namen ze de veerboot naar Breskens alwaar een aantal bussen wachtte die hen ZOHblG 3»»l Aardenburg, 1960. Foto: Archief PZC. 12 Zeeuws Tijdschrift 2on 1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2011 | | pagina 12