Van de honderden mottes die Nederland ooit rijk was, zijn er enkele tientallen over; de De fundamenten van de Hellenburg bij Baarland meeste staan in Zeeland, en daarvan weer de meeste op Walcheren. Deze, bij Koudekerke, vormen misschien wel de meest geslaagde recon- heeft een fraai uitzicht op Middelburg. De Zeeuwse vliedbergen zijn tot nu toe het enige structie in zijn soort in Nederland. Het terrein object geweest van een lokaal uitgegeven archeologische route. wordt goed onderhouden; of er veel bezoekers komen, is de vraag. 'puur' archeologisch museum; het ontving in 2010 het bescheiden aantal van 3700 bezoekers. Aan het archeologische aspect alleen kan het niet liggen. Het Hunebedcentrum in het Drentse Borger trekt bijvoorbeeld al een paar jaar lang rond de hon derdduizend bezoekers per jaar. De Hondsrug is echter fietstoerismeland bij uitstek en het centrum is, met zijn sterk evocatieve aanpak een uitgelezen uitstapje voor het hele gezin. Deze formule is niet overal te kopiëren, en het heeft in Borger vele jaren van voorbereiding, lobbyen én frustratie gekost om een centrum op dit niveau te realiseren. Noch Aardenburg (in het onderste segment), noch Borger (in de top) kunnen als maatstaf dienen voor archeo-toeristische aantrekkingskracht. Over het bezoek aan en de waardering voor de zichtbare archeologische monumenten in het buiten gebied, zoals vliedbergen, is nog veel minder bekend. Ruim vijftien jaar lang heeft de voormalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (nu Rijks dienst voor het Cultureel Erfgoed) een reeks fiets- en wandelgidsen langs archeologische landschapsobjec ten uitgegeven: de zogenoemde 'TRAP'-reeks. Hier werd Zeeland, ondanks langdurige onderhandelingen, als enige provincie niet in opgenomen. De belangstel ling voor deze zestig delen tellende reeks evenals die voor het ANWB Archeologieboek (1998), waar ik aan meewerkte, was niet overweldigend. De verkoopcij fers varieerden van duizend in de 'TRAP'-reeks tot achttienduizend voor het ANWB Archeologieboek. Dat noopt tot bescheidenheid. Een verklaring is niet zo moeilijk te geven: 'onze' archeologica in het veld zijn geen piramides of tempelcomplexen; onze musea zijn zelden schatkamers, die in Leiden en Nijmegen uitge zonderd. De Drentse hunebedden vormen een pret tige uitzondering: daar komen naar schatting een paar honderdduizend toeristen en dagjesmensen langs, en de al genoemde cijfers van het Hunebedcentrum spo ren daarmee. Kan het archeo-toerisme in Zeeland van deze kennis profiteren? Naar een archeologische route Zeeland is niet arm aan archeologie en zeker niet aan zichtbare archeologie. De zichtbare objecten zijn fors en liggen meestal in een landelijke omgeving die contemplatie en beleving stimuleert. Cultuurhis torische objecten in de vorm van gebouwde monu menten en historisch-geografïsche relicten liggen meestal in de nabijheid. Er is sprake van regionale 34 Zeeuws Tijdschrift 2on 3-8 Afgezien van de terpen en wierden in het noordelijk kustgebied zijn de Zeeuwse ringwalbur- gen - hier die van Oost-Souburg - de grootste archeologische landschapselementen van Nederland. Niet lang geleden is ook een deel van de wallen van de burg van Burgh-Haamstede onder profiel gebracht. Beide burgen moet je weten te vinden: er is wel informatie op het ter rein zelf aanwezig, maar er wordt niet of nauwelijks naar verwezen in de omgeving. clustering. Walcheren en zuidelijk Zuid-Beveland hebben de meeste vliedbergen en de 'actiefste' ringwalburg. In Zeeuws-Vlaanderen gaat het om de linies en Aardenburg; Schouwen-Duiveland moet het met de burg van Burgh-Haamstede doen, Noord- Beveland met de replica-tempel. Ook qua musea zijn Walcheren en Zuid-Beveland leidend. Wat er ontbreekt (maar daarin is de Zeeuwse situatie aller minst uitzonderlijk), is het leggen van verbanden tussen de verschillende bezoekbare locaties, het aanbieden van aantrekkelijke informatiepakketten aan de juiste doelgroep en een 'brandpunt' voor de Zeeuwse archeologie, waar een inspirerend verhaal over het vroegste Zeeuwse verleden wordt verteld en geïllustreerd. Het Zeeuws Museum in Middelburg ligt voor de hand als centrum in die zin, maar het contrast tussen wat die instelling zou kunnen laten zien aan bijzondere archeologica en het weinige wat er wordt getoond, is groot. Wat het verbinden van de verschillende objecten, binnen én buiten, betreft, komt toch weer het con cept van de route om de hoek kijken. Met het oog op wat hierboven is gezegd, lijkt dat geen garantie voor succes. Het is ook makkelijker gezegd dan gedaan want het vereist, naast het aantrekkelijk vertellen vertalen van de inhoud, het goed nadenken over een route; het bewegwijzeren en onderhouden daarvan; en, niet in de laatste plaats, continue en intensieve marketing. Daar hoort ook kennis van het publiek bij en geregelde evaluatie van de wijze van gebruik: hoeveel mensen volgen onze route, wat zijn dat voor mensen, en wat vinden ze ervan? Willen ze (op termijn) iets anders, of méér? Deskundigen op het gebied van de archeologische inhoud én van toe risme en recreatie moeten hierin samenwerken. Nu gaat het hier om nogal gescheiden werelden en ver schillende mentaliteiten. De archeoloog is meestal gefixeerd op het tot in de details overbrengen van de gegevens die zijn passie hebben opgewekt, de toe- rismedeskundige gaat er vaak van uit dat het brede publiek weinig inhoudelijks kan velen en zich al snel verveeld zal afkeren van scherven en fundamenten. Toch moeten beide partijen elkaar leren kennen en eikaars expertise serieus leren nemen, wil er iets verbeteren op dit gebied. Het rapport Komt dat zien (2010), waarin de Zeeuws-Vlaamse forten in toeristisch-recreatief perspectief worden behandeld, is instructief. 35 Zeeuws Tijdschrift 2on 3-8

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2011 | | pagina 19