Betje Wolff Daar is de Lange Jan!
tekst Mario Molegraaf
Het was weer de zomerzaterdag dat we naar Zoute-
lande gingen. Op een onwaarschijnlijk vroeg uur reed
het Volkswagenbusje voor. Er werden zoveel spullen
ingeladen dat het eerder verhuizing dan vakantie
leek. Dan was het wachten tot iemand als eerste de
toverwoorden zou uitspreken. Precies dezelfde kreet
klinkt in Walcheren, een dichtwerk in vier zangen door
E. Wolff, geb. Bekker, ofwel Betje Wolff. Zij werd niet
gehotst in een Volkswagenbusje, maar 'door holle
baren'. Het is niet 1969, maar 1769 als ze iemand
hoort roepen: 'Daar is Lange Jan,/ Kijk daar zijn de
Zeeuwsche duinen.'
Ze schreef het tweehonderd pagina's tellende
dichtwerk kort voor ze haar zomervakantie in Zeeland
ging doorbrengen. Het boek werd gedrukt tijdens
haar afwezigheid, wat getuige een lange lijst 'Drukfei
len dus te Verbeteren' rampzalige gevolgen had. Het
meest moet haar hebben gestoken dat een slordige
zetter van 'Vlissing' ergens 'Vissing' had gemaakt. Ze
komt woorden tekort om haar geboorteplaats te loven.
'Vlissingen, myn lieve stad!' jubelt ze en intussen
stort haar oog 'een blyde traan'. Vlissingen is volgens
haar 'Zeelands glorie': 'Dat zijn Huizen! dat zijn Ker
ken!/ Watte torens! wat een Kaai!/ Alles is hier even
fraai.'
Ook Betje Wolff valt niet genoeg te prijzen. Die
geweldige brieven, de prachtige romans die ze met
Aagje Deken schreef. Alleen over haar poëzie hoor
je nooit een vriendelijk woord. Haar biograaf P. J.
Buijnsters noemt haar dichterschap 'een grote vergis
sing'. Ze was het daarmee niet oneens. 'Ik heb de gaaf
om vrij gelukkig slegte vaerzen te maaken', bekende
ze in een brief. Over Walcheren zei ze zelf: 'het krielt
tog van gebreken!'. Haar poëzie vergt inderdaad
doorzettingsvermogen. Maar dat wordt beloond, bij
voorbeeld in de samen met Aagje Deken vervaardigde
Fabelen (1784) of in De Menuet en de Domineespruik
(1772) waarin ze even spits en scherp is als in haar
correspondentie.
In Walcheren moet je hele golven mythologie, the
ologie, filosofie doorstaan. Het werk treft vooral door
haar nostalgische enthousiasme en door de beschrij
vingen waarin het Walcheren van toen verrassend
dicht bij het Walcheren van vandaag ligt. Het geheel
lijkt een propagandalied op de plaatselijke landbouw:
'Wie kent de Zeeuwsche tarwe niet?/ En kan de fyne
tong iets boven dat bekooren?' Ze zingt over zeekraal:
'Wat plukt die bolle meid daar smaakelyk zeekoraal!'
Het kan niet op in dit land van Nehallenia en Hercu
les, door haar uitgeroepen tot 'een tweede Arcadia',
het heerlijke land uit de legenden. Ze ziet 'de blyde
bruinvisch', staat stil bij strandplezier, eert het eiland
in alle opzichten: 'Uw Dorpen groot en welbewoond,/
Uw Steden zo vermaard, uw Middelburg zo magtig.'
Ik mis alleen die ene strofe, die ene zin, dat ene
woord: wat is een zomervakantie zonder Zoutelande?
Walcheren (fragment)
Op kreeft en krabben, zo doorvoed, zo vol van
visch,
Der Zeeuwen lekkerny, het sieraad van den
disch;
Op melkwitte oesters, die den fynen smaak
behaagen;
Op harde garnaal, frisch en rood,
Wordt hier 't gezonde volk genood,
Dat wij flus, op het strand, zo bly, zo bezig
zagen...
Betje Woljjf (1738-1804)
21 Zeeuws Tijdschrift 2012 1-2