Martien Beversluis Wereldkampioen windvaan
tekst Mario Molegraaf
Een Zeeuwschere bundel bestaat er niet dan De
Zeeuwsche Lier. 'Zeeland' heet het eerste gedicht en
voor zin één is geen tekstanalyse nodig: 'Land, tus-
schen duinen en stroomen/ dijken en toornende
boomen,/ weiden met zwierige zoomen/ zing, door
mij nu!'
De achtergronden van de bundel zijn minder vro
lijk, blijkt uit een voorwoord van de Voorzitter van het
Provinciaal Zeeuwsch Comité tot Hulp en Herstel. De
datum is 1940, Zeeland is aldus de Voorzitter 'hier
en daar zoo ernstig getroffen in de branding der tij
den'. Vooral 'het pronkjuweel van Neerlands steden',
Middelburg, heeft het zwaar te verduren gehad. De
opbrengsten van de bundel zijn voor de oorlogsslacht
offers.
Nog bedenkelijker dan de aanleiding van De
Zeeuwsche Lier is de auteur ervan. Martien Beversluis,
sinds 1939 woonachtig in Zeeland. Hij wisselde even
snel van overtuiging als wij van onderbroek. Hij was
katholiek en calvinist, Stalin-vriend en Hitler-fan, soci
aaldemocraat en nationaalsocialist. Als een van de eer
sten waarschuwde hij voor de nazi's. In 1935 dichtte
hij in Verzamelen over Duitsland: 'Daar wies men de
bloedige handen af/ in het bloed van de joden.' Hij
was ook een van de eersten die naar de nazi's overliep.
Over zijn 'makkers, de joden!' van luttele jaren terug
dichtte hij in 1942 in zijn blad De Zeeuwsche Stroom
'De ratten! Wij moeten ze vatten! De dood aan de rat
ten!' Hij deed ook allerlei uitspraken over de naar zijn
oordeel 'zieke kunst'. Radicaal afrekenen, was nog
zijn mildste idee.
In 1944 werd hij burgemeester van Veere en Vrou
wenpolder. Een gunst die hij dankte aan dichtregels
als: 'In bloed, in eer, in trouw gelijk,/ En één in wil
en streven/ Zal de SS zich voor Het Rijk/ Tot aan den
dood toe geven.' Zelf koos hij het hazenpad toen de
geallieerden oprukten. Na de oorlog ging hij zielig
doen, waardoor de straf mild uitviel. Hij sleet verder
zijn bestaan als bard te Veere. Martien Beversluis,
wereldkampioen windvaan, een fatale mengeling van
maximale ambitie en minimaal talent.
Zijn werk is zo'n aaneenschakeling van holle
clichés en dolle leuzen dat je opademt bij regels als
'Gornet! Gornet!/ Wat moet er verzetvoor één brood
je garnalen in 't cito-buffet!'. Ook deze regels staan in
De Zeeuwsche Lier. De bundel besluit met elf pagina's
poëzie over Middelburg na de aanval in mei 1940,
poëzie zoals 'De Brandende Stad'.
Geen grotere kwelling dan dit oeuvre helemaal,
vanaf zijn debuut Zwerversliefde (1920) tot zijn zwa
nenzang Gemartelde aarde (1966) te moeten lezen. Na
de oorlog mocht hij drie jaar niet publiceren. Dat had
wat mij betreft best langer mogen duren, van 1894 tot
1966 bijvoorbeeld.
DE BRANDENDE STAD
(fragment
De stad, met groen-glazuren
en paars-verweerden wand,
haar poorten en abdije,
't juweel van de contrije
staat radeloos in brand.
Het plein om ring te rijen
onder 't intiem geboomt',
nog ridderlijk omschenen,
't ligt overstort van steenen
en van 't gevonk bestroomd.
Martien Beversluis (1894-1966)
33 Zeeuws Tijdschrift 2012 7-8