maar bleef - althans in druk - onvoltooid: het werk loopt niet verder dan de letter M. Dit doet nochtans geen afbreuk aan de historische betekenis van dit maar liefst 618 bladzijden en 40 uitslaande platen tel lende opus. Overigens schijnt het werk in manuscript wél te zijn voltooid; het achterwege blijven van een volledige uitgave moet samenhangen met de Franse Revolutie en de vermoedelijk hoge drukkosten. Over de klaarblijkelijk moeizame totstandkoming van zijn hoofdwerk vertelt - om niet te zeggen: klaagt - de auteur zelf in zijn voorwoord. Hieruit blijkt dat hij heeft getracht aan het verzoek om uitgave van 'eene vermeerderde vertaaling en uitbreiding van eenige Kunstwoorden' te voldoen door in eerste instantie 'het Eerste Deel, en het Tweede Deel Eerste Stuk' uit te geven (Kunst-Woordenboek 1795, VII). Maar de Zeeuwse boekhandelaren, voor wier rekening de publicatie werd uitgegeven, 'scheenen geen lust te hebben, om dit werk verder voordtezetten' (idem, VIII) - dit ondanks talrijke verzoeken van anderen aan de geterg de Joos, onder meer via een brief d.d. van 7 oktober 1792 van een 'Gezelschap Toonkundigen zo in Theo rie als Praktijk' uit Amsterdam (idem, VIII). Toch kon de tweede uitgave er komen, 'wederom niet zonder merkelijke krenking mijner gezondheid' en dankzij 'de edelmoedigheid van den Boekhandelaar wouter braave' (idem, IX). Teneinde het boek 'onontbeerlijk' te maken verzamelde de auteur 'met veele moeite en kosten' een groot aantal instrumenten, waarvan tekeningen werden vervaardigd 'door de welbestuurde hand van den Kunstschilder jean jospeph bos - mijn stadgenoot' (idem, XII). De tekeningen zijn inderdaad heel fraai en verhelderend; plaat 31 is daarvan een mooi voor beeld (zie afbeelding). De beschrijvingen getuigen van grote belezenheid op het gebied van de muziektheorie en diepgaande repertoirekennis van vele componisten. Een verlaat warm onthaal? Eenmaal verschenen oogstte het magnum opus van Joos Verschuere Reynvaan in eigen tijd grote bewon dering, ook in het buitenland. De verklaringen die hij aanreikt zijn veelal uitvoeriger dan uiteenzettin gen van andere (buitenlandse) auteurs uit dezelfde periode. Ook heden ten dage bewijst het werk ons nog zeer goede diensten bij de beantwoording van vragen omtrent tal van muziekhistorische problemen, bijvoorbeeld met betrekking tot campanologie en klavecimbelbouw. Het verschijnt in de bibliografie van menige internationale musicologische publicatie. Verschuere Reynvaan blijkt zelfs de bedenker te zijn geweest van begrippen die tegenwoordig in de inter nationale muziekwereld volledig zijn 'ingeburgerd'. Een uitstekend voorbeeld daarvan is de term 'moeder met kind'. In zijn betoog over het klavecimbel merkt hij op dat er klavecimbels zijn die net als het orgel twee klavieren hebben, maar ook dat er klavecimbels zijn waarvan het tweede klavier niet boven, maar naast het eerste is geplaatst, en in wezen een instru ment op zichzelf is, namelijk 'een bijzonder, klein ICavecimbeltjen, een Spinetjen wordende deeze soorten genoemd, de moeder met het kind' (p. 115). Ongetwijfeld heeft Verschuere Reynvaan zulke instrumenten zelf gezien, vermoedelijk zelfs van de hand van een Middelburgse bouwer. In vroeger tijden waren immers in heel wat Zeeuwse patriciërshuizen klavecimbels te vinden, daaronder exemplaren van de Middelburgse virginaal- en klavecimbelbouwers Johannes en Lodewijck Grouwels. Johannes Grouwels, afkomstig uit Antwerpen, had zich in 1593 te Middelburg als poorter laten inschrijven en wordt in de stadsrekening als 'clave- cimmaker' vermeld. Zijn (vermoedelijke) zoon Lode wijck bekwaamde zich in hetzelfde vak. Van Johannes is een instrument aanwezig in het Brussels Museum (een virginaal uit ca. 1580); in het Metropolitan Muse um of Art te New York, bevindt zich een fraai - en heden ten dage onder kenners zonder meer beroemd - dubbelvirginaal (moeder en kind) uit 1600 van Lodewijck (zie afbeelding 2): een dergelijk instrument moet Verschuere Reynvaan voor ogen hebben gestaan. Hoewel de naam van Joos Verschuere Reynvaan heden ten dage onder musicologen bekendheid geniet, doet diezelfde naam onder een breder publiek geen belletje rinkelen. Toch is hij een van de meest veelzijdige Zeeuwse persoonlijkheden uit de acht tiende eeuw. Als organist, beiaardier, orgeladviseur, muziekdocent, componist en bovenal als auteur van het eerste Nederlandstalige muzieklexicon heeft deze rechtsgeleerde zich een plaats verworven die in zijn eigen provincie nog altijd meer waardering zou ver dienen. 37 Zeeuws Tijdschrift 2012 7-8

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2012 | | pagina 39