Twee mannen met passer, hemelglobe, dieplood en een jakobs
staf. Tekening uit Begin van den groote zeevaart van Mattheus
Rogiers, 1680-83. Dit handschrift bevat mathematische en
zeevaartkundige vraagstukken voor een stuurman in opleiding.
Collectie: Nederland Scheepvaartmuseum, Amsterdam
ging. Enige wanklank was dat één van de beman
ningsleden plotseling begon te schieten, waardoor
tien inwoners dodelijk werden getroffen. De Paasei-
landers lagen er niet wakker van; na van de schrik
bekomen te zijn, bleven ze opgewekt en vriendelijk.
Later voer Roggeveen nog door de Samoa-archipel,
eveneens als eerste Westerse zeevaarder. Meer dood
dan levend kwam hij in de Molukken aan, het mono-
poliegebied van de VOC. Dat leidde tot zijn arrestatie
en tot inbeslagname van schip en inhoud. Maar het
betekende wel de redding van Roggeveen en het scha
mele, uitgehongerde restant van zijn bemanning.
De biografie verschijnt in een nieuwe reeks opge
zet door het Prins Bernhardfonds: 'sleutelfiguren' uit
de Nederlandse geschiedenis. Maar als dit boek iets
duidelijk maakt, is het dat Jacob Roggeveen zo beslist
niet aangeduid kan worden. Eerder was hij een rand
figuur, maar wel één van de opmerkelijkste soort, een
man die deze fraaie en lezenswaardige biografie meer
dan waard is.
Drie jaar later vertrok een tweede Zeeuwse expeditie
naar de Stille Oceaan, uitgerust door de Middelburg
se Commercie Compagnie, die eerder een soortgelijk
verzoek van de Roggeveens had afgewezen. Het ging
om de schepen Don Louis en Don Carlos (plus nog
een klein ondersteuningsschip), bewust voorzien van
Spaanse namen. De compagnie zag nu wel brood in
de organisatie van zo'n tocht, die zich niet richtte op
het Zuidland, maar op het rijke Spaanse gebied in
het westen van Zuid-Amerika, waar de zilvermijnen
van Potosi lagen. Deze tocht verliep zo mogelijk nog
rampzaliger dan die van Roggeveen. Maandenlang
waren de schepen bezig met het ronden van Kaap
Hoorn en leden de bemanningen verschrikkelijke
ontberingen, alvorens zij, na een muiterij, in Spaanse
handen vielen. Het scheepsjournaal van een van die
schepen, bijgehouden door de Zierikzeese derde
waak, later tweede stuurman Hubregt Kempe, zorg
vuldig bezorgd, ingeleid en toegelicht door Ruud
Paesie, beschrijft de lotgevallen van de bemanning
in nuchtere en tegelijk dramatische bewoordingen.
Het is een spannend, bij vlagen aangrijpend journaal.
Hoogtepunt is de beschrijving van de dood van drie
bemanningsleden die achtergelaten moesten worden
op een eiland bij Kaap Hoorn en pas maanden later
weer werden gevonden. Er stond een tentje, schrijft
Kempe, 'alwaar wij de 3 menschen doot bij malkan
der vonden leggen, in hare onderbroecken en sonder
kousen aan haar beenen. Soodat wij hier uijt besloten
dat zij van den honger en koude gestorven waren'. De
lichamen verkeerden al in staat van ontbinding. 'Het
welk ik alles', zegt Kempe, 'met geen drooge oogen
konde aanschouwen, als ik overdagt hoe ellendig
eenijder gekermt heeft, daar zij de dood van langs-
amerhand hebben sien aankomen' (pp. 143-144).
Kempe kwam na een reis van bijna drie jaar als een
van de weinige overlevenden behouden in Middel
burg aan. Hij heeft een prachtig verslag nagelaten.
[JdM]
53 Zeeuws Tijdschrift 2013 1-2