PROVINCIE ZEELAND
Al sinds de Griekse oudheid worden allegorieën gebruikt in de beeldende kunst. De personificaties
van vrede en recht stammen uit deze periode. In de Middeleeuwen wordt de allegorie minder popu
lair en wordt bijna alleen nog maar gebruikt om de Bijbelse deugden en ondeugden weer te geven
in de boekverluchting. In de Renaissance is er een opleving van de allegorie in West-Europa. Na de
18e eeuw gaat het bergafwaarts met de allegorie als het opkomend realisme vraagtekens zet bij het
gebruik ervan.
Allegorie op de provincie Zeeland - Jan Caspar Philips, 1753. Ets en gravure, 182 x 109 mm
Deze prent komt uit een boek van
Salmon, Wagenaar en Van Goch
met als titel Hedendaegsche Historie
of de tegenwoordige staet van alle
volkeren.
Uit de Nederlanden, weltever
staan. En Zeeland wordt afgebeeld
in de vorm van een allegorie, eeu
wenlang een geliefde stijlfiguur, tot
het realisme eiste dat de letterlijk
zichtbare werkelijkheid moest wor
den afgebeeld. Maar hier zien we
Zeeland nog uitgebeeld in een klas
sieke fantasiescène. Op de zijkant
van de triomfboog die zomaar mid
den in het arcadische landschap
staat, zien we door het lover heen
de wapenschilden van Zeeland en
van vier Zeeuwse steden. De drie
putti (waarom zijn dat toch altijd
jongens?) houden de landkaarten
vast van de eilanden. Achter dat
lieflijke onderonsje is de bron van
alle leven en welvaart verbeeld: het
land en het water. De akkers die
bewerkt en de zeeën die door de
Zeeuwen bevaren worden. Dit was
Zeeland in de ogen van de beroem
de achttiende-eeuwse graficus Jan
Caspar Philips.
Ik Ti «jon inw c. AW, 17^
JSi'tm <mn tvrj etaukn t'wywn' ièet /run Jut nBiZESUlKO fy <üc naidfe Steden Gors, 't'/iolrji. J rJi/iinvcn
tn JwtV, cp türt •Ibery/vnd win AWrfw Jtr nw/vuiiruft ZeCtfWScAe Kilimdén neer JCutderty&r wrteendeet!
Aetvn er» /(iwf «Vi, ff tv Ce/> -fitmetii 'tréee/den de Jvpif&rtruffde, Art <i/wï end/i/er Je JZte -futnddm Je
-1 'enruti Je C-udAtJen deeper J.widcn In t 'iirscAtet lasckeuitl men de fine pfarttrrr?, IenJAt!u<rer\' en-
21 Zeeuws Tijdschrift 2013 3-4