etablissement je bezocht hebt?' 'Café De Vriendschap.
Ik ben er niet lang geweest. Ik was op tijd terug.'
'Op tijd terug? Je had toestemming om die lezing te
bezoeken, maar niet om een kroeg binnen te stappen.'
Als er een voorstelling of wat dan ook niet door
gaat, betekent dat niet, dat je maar kunt doen waar je
zin in hebt. Wie waren er trouwens bij je?' Baaf keek
de man aan, taxeerde zijn blik en haalde opnieuw
zijn schouders op. 'Een paar jongens van het inter
naat. Een man of vier en ik dan dat maakt vijf.'
De directeur verzette een stap in de kleine kamer die
voor driekwart in beslag werd genomen door een bed
en een tafel. Bavo ontdekte dat de directeur ongeveer
een centimeter langer was dan hij. Het leek er even
op alsof die centimeter de doorslag zou geven in hun
woordenwisseling. Hij moest namelijk de hele tijd
omhoog kijken en zo kreeg hij het onaangename
gevoel dat zijn kamer vacuüm gezogen werd. Wat is
zijn hoofd klein in verhouding tot dat lange lijf, was
de gedachte die telkens bij hem bovenkwam.
'Noem hun namen even', zei de man plotseling.
'Hun namen Baaf trok zijn meest naïeve gezicht.
'Die zeg ik niet,' zei hij plotseling hard en met veel
nadruk. 'Jongen', zei de directeur bijna teder. 'Ik weet
heus wel wie er bij je waren, maar ik wil het uit jouw
mond horen.' 'Als u het toch al weet, waarom zou ik
dan nog iets zeggen?' De man keek hem hoofdschud
dend aan, alsof hij ontsteld was over het vertoon van
zoveel achterlijkheid. Vervolgens stak hij zijn rechter
hand uit en wees nadrukkelijk naar Baaf. 'Op de eer
ste plaats omdat ik dat eis en ten tweede omdat ik
zekerheid wil. Misschien heb ik nog niet alle namen.
En het zou onrechtvaardig zijn als de een wel en de
ander niet over deze zaak onderhouden wordt.' 'Ik zeg
het niet', herhaalde Baaf stug. Hij keek nu niet langer
omhoog, maar zocht naar houvast voor zijn blik in
zijn kamer. De directeur verzette opnieuw een stap,
stond nu voor zijn kast waarvan de deur halfopen
stond. Met zijn rechterarm veegde de man stapels
ondergoed en overhemden van de bovenste plank.
'En nu onmiddellijk zeggen Baaf schudde zijn
hoofd. Wat hem op dat ogenblik geopenbaard werd
- stem uit de hemel, stem in zijn hoofd - was dat hij
levenslang spijt zou hebben als hij toegaf. Hij draaide
zich om en liep naar het raam, keek zogenaamd
belangstellend naar buiten en draaide een driekwart
pirouette op zijn hakken. Er speelde een lachje om
zijn lippen. De directeur zag het en ging verder met
de ontruiming van de kast. Plank na plank veegde
hij schoon. 'Ik vertrek hier niet, voordat je de namen
genoemd hebt. Denk niet alleen aan jezelf, Bavo, denk
ook aan je ouders. Denk aan alles wat ze zich moeten
ontzeggen om jou te laten studeren.' Het argument
kwam roodgloeiend bij Baaf binnen. Zijn vader werk
te op een fabriek en verdiende minder dan de meeste
vaders van zijn medeleerlingen. 'Ik noem geen
namen', zei hij opnieuw. Hij sprak de woorden zelf
uit, maar het was alsof een onbekende het twistge
sprek van hem overnam. Nu de kast leeg was, liep de
directeur naar zijn bed, greep het matras met dekens
en al beet, trok het omhoog en liet het kantelen. Baaf
bleef met enigszins gebogen hoofd staan. Als Van der
Lubbe, zou hij later tegen zijn beste vriend zeggen.
'Je hoort hier meer van', stootte de man tenslotte uit.
Na deze woorden verliet hij geruisloos de kamer. Baaf
begon onmiddellijk zijn kamer op te ruimen. Vijf
minuten later pakte hij opnieuw De Walging, maar
tot lezen kwam hij niet meer. Hij probeerde het tril
len van zijn handen te onderdrukken en legde het
boek ten slotte weg. Hij had geen namen genoemd.
Waarom eigenlijk niet, dacht hij. De jongens die hij
beschermd had, waren niet eens zijn vrienden. Er
speelde plotseling een alarmerende helderheid door
zijn hoofd, alsof hij ver in de toekomst kon kijken. Dit
was nog maar het begin, de eerste grote confrontatie,
begreep hij. Er zouden er nog tientallen volgen. Hij
wilde en kon niet buigen, daar moest hij op voorbe
reid zijn.
44 Zeeuws Tijdschrift 2013 3-4