Frans van Dixhoorn. Foto: Keke Keukelaar
ongrijpbaar. In een strakke cadans geperste grillig
heid. Alsof je een volkomen transparant bouwplan
wordt voorgeschoteld van een gebouw waarin je
onmiddellijk verdwaalt of dat meteen instort. Hoog
uit is er af en toe een flits, een enkele keer zelfs
meer. Bijvoorbeeld in Loodswezen I waarin de dichter
even toenadering zoekt:
er zijn constanten
iedereen zoekt iets
wat herkenbaar is
een gedachte
kan een vaste vorm aannemen
Zo laat hij zich af en toe in de kaart kijken. Maar
vrijwel meteen zet hij zijn pokerface weer op. Nog
nooit zo ondoorgrondelijk als in De zon in de pan,
zijn nieuwe bundel, of eigenlijk zijn het twee bun
deltjes, verpakt in één omslag. Daarom kun je het
een hoogtepunt in zijn oeuvre noemen. Hij is mini-
maler dan ooit. We zien op de bladzijden eilandjes
van woorden, van alle kanten omspoeld door een
oceaan van wit. Het is voor Van Dixhoorn belangrijk
wat de lezer ziet. De typografie van zijn werk is dan
ook streng doorgevoerd, van het omslag van De zon
in de pan is zelfs een barcode geweerd. Even belang
rijk is wat de lezer hoort. In de reeks Armzwaai'
uit ArmzwaaiGrote keg/ Loodswezen I (1997) zegt
de dichter: 'ik ben er zeker van/ dat het werk beter
wordt/ wanneer ondersteund/ door bepaalde klan
ken/ en stromend ritme'.
De zon in de pan heeft het ritme van een bezwe
ringsformule of van een leus van een presocratische
filosoof. Honderd regendruppels en alleen nummer
negenennegentig heeft, als je heel goed luistert, een
iets ander timbre. Eindeloos herhaalt hij:
om
de ene na
de andere
om
Wat deze woorden betekenen? Verwijzen ze naar de
herhaling zelf? Naar het omslaan van bladzijden?
Naar het verstrijken van de dagen? Gaat het over
iets omkeren in de pan? Of is het een huivering
wekkende samenvatting van ons lot? Wij mensen
vallen om, als kegels, de een na de ander. Mensen
vergaan, desondanks blijft de mens bestaan: 'wat
verandert/ als er niets verandert'. Dat laatste sluit
aan bij de lijn die zich in Van Dixhoorns werk
aftekent. Veranderen zonder verandering, bewegen
zonder beweging, iets wat tegelijk een cyclus en
eenmalig is. Denk aan een rivier, altijd dezelfde,
nooit gelijk. Of aan de seizoenen, eeuwig anders,
eeuwig eender. Of om het grote woord te noemen:
aan het universum, het toppunt van regelmaat en
toch de ergste wanorde.
In 'Hakke tonen' schreef hij, neem ik aan, over
zijn poëzie: 'op de wijze/ van de natuur/ daarente
gen/ is de ordening/ steeds meer gebonden/ aan de
verschijning'. Er gaapt een ravijn tussen verschij
ning en werkelijkheid. De ordening van de natuur,
het heelal is slechts schijn. Hij doet niet mee aan de
illusie. Hij schept alleen chaos in de chaos, de brug
met ons erop ontploft, daar gaan we, de onbegrij
pelijke afgrond in. Andere dichters plakken er een
pleister over, hij rijt de wond open. Desondanks of
juist daarom ben ik toch blij dat er één dichter dicht
zoals hij.
(Mario Molegraaf)
55 Zeeuws Tijdschrift 2013 3-4