De fietsenstalling achter schoolgebouw van het Petrus Hondius Lyceum aan de Zuidlandstraat 113, 1970
'Ohne Ellebogen, Herr Begijn'
De woorden van mijn oud-docent Duits, meneer Slot, staan mij nog altijd bij. Als havist,
begin jaren zeventig, had ik een talenpakket, aangevuld met de vakken wiskunde en biolo
gie. De docenten staan mij nog helder op het netvlies, maar Herr Slot staat in die rij toch
vooraan. Een leraar zoals een leraar in die tijd hoorde te zijn: in pak en met stropdas. En
natuurlijk aanspreken met twee woorden. Nee, niet met de voornaam, maar met 'meneer'.
Ook op tijd in de les zijn, want de deur van het lokaal Duits, halverwege de eerste verdie
ping, ging geen minuut te laat dicht.
Toch was meneer Slot een leraar die zijn tijd ver vooruit was. 'Herr Begijn', zei hij op
een dag toen ik net te laat was voor de les en hij op het punt stond de deur te sluiten, 'U
heeft er vandaag geen zin in! Prima, dat kan. Ik geef u vandaag een baaidag. Uw naam
noteer ik niet, maar de rest van het jaar bent u op tijd.' Dat was onverwacht meegeno
men. Een tussenuur dus. Gezellig naar de kantine, een boompje bieden. Het latje met
potlood geschreven op de tafel. En voor de bel bij een van de kantinedames een heerlijke
kop tomatensoep halen. Dan een sigaretje roken met een soepblik als asbak. Pukkel, want
een gewone schooltas was not done tegen een van de pilaren gesmeten en via de klap
deuren even luchten op het balkon aan de zijde van het sportveld. Kijken wie er kwam en
ging, de rectorskamer bespieden en kijken wat Wildeboer aan het doen was. Turen naar de
kamer van Van Kampen die steevast achter zijn roosterbord met fiches zat.
'Genoten van uw tussenuur, meneer Begijn', herinnerde Slot me de volgende dag aan
zijn geste. 'Jawel, meneer Slot. Dank u wel.' Een knipoog van de meester. We hadden een
band, dat voelde ik. Die gedachte werd in havo 5 bevestigd. Op het mondelinge tentamen
had Slot door dat ik niet alle boeken gelezen had, maar wel de uittreksels goed had bestu
deerd. Ik kon niet anders dan toegeven. 'U bent tenminste eerlijk, meneer Begijn. Dat
waardeer ik.' En met een heel klein 'zesje' mocht ik gaan.
Jack Begijn, havo 1970-1975
Tussen Kokip en Kokuiken
Het was mijn tweede of derde ouderavond in
mijn totale bestaan als leraar. Op het toen
malige PH werkten de docenten Wiskunde
A. Cohen en K.H. Cohen. Eerstgenoemde
stond bij de lieve jeugd ook bekend als
'Ouwe Ko', kale-Cohen of Kokip en de tweede
als 'Jonge Ko', krulletjes-Cohen of Kokuiken.
Een zeer zelfverzekerde ouder meldt zich
om over zijn zoon te spreken. We zijn het er
in korte tijd over eens dat de knul zijn heil
niet in de bèta-vakken moet zoeken en pa wil
weerverder, maar heeft een klein probleem:
'Kunt en wilt u mij even bij de heer Cohen
brengen?' Mijn reactie: 'Natuurlijk, als u mij
even vertelt welke heer Cohen, we hebben er
twee op school.' Pa, nog steeds zelfverzekerd:
'Degene die wiskunde geeft!' 'Jammer, dat
geven ze alle twee, weet u de voorletters?' Pa
stort nu toch wat ineen, begint zelfs licht te
blozen en zegt: 'Nee, ik weet alleen dat mijn
zoon hem Kokip noemt.' 'Natuurlijk, komt u
maar even mee.' Inwendig loop je je dan rot
te lachen, nietwaar?
Koos van Kampen, docent scheikunde 1969-
2006
47