m
waren de jaren zeventig (die van het
IK-tijdperk) waarlijk aangebroken, met
alle gevolgen van dien.
Het was een mooi najaar, in 1974. Op
de brommer (ja, een zwaar opgevoerde
Zundapp, ik was zo'n tiep) op en neer
naar school in Terneuzen met achterop de
bagagedrager een tasje met daarin wat
boeken en schriften, maar vooral ook een
baaltje Drum met voldoende vloeitjes, een
of meerdere boeken speelkaarten en in de
bolle broekzak voldoende kleingeld voor
koffie en ja natuurlijk het kaarten. Want
dat deden we vooral toen op PH, kaarten.
Bieden met of zonder roem, eenentwin
tigen en incidenteel pokeren. De lessen?
Ach, die waren toch bijzaak. Leraar Neder
lands Willem de Zeeuw placht altijd te
zeggen: 'Doe maar iets voor jezelf.' Dus
dat deden we. Kaarten. De ene dag ver
loor je wat, de andere dag won je. Maar je
hield je bezig. Af en toe ging je eens naar
een les, maar zat je dan bij geschiedenis
en placht Theo Prinse dan weer eens zijn
verongelijkte kijk op de wereld te verkon
digen - wat-ie tegenwoordig vrijwel dage
lijks op Omroep Zeelands Zegt U het maar
doet - dan verging de lust in leren snel.
Gelukkig was er verpozing in ande
re lokalen. Bij Frans wilde Willem van
Olffen nog wel eens uitweiden over zijn
vie en France en bij biologie was het ook
regelmatig lachen geblazen bij die aar
dige leraar uit de Oriënt, ik meen dat hij
Radjab heette. Maar de winter kwam, de
kerstdagen naderden en plots zat ik met
een rapport in mijn handen dat onderte
kend moest worden door ouders, dan wel
opvoeders enne dat lijstje had vrij veel
weg van een toto-uitslag.
Ik hoor mezelf nog kreunen voor
het ouderlijke tribunaal: 'Ja maar, het
is wennen hoor op zo'n grote school...'
Na de jaarwisseling nam ik voor wat
vaker lessen te frequenteren en thuis te
doen wat ik op de strenge mavo geleerd
had: memoriseren en reproduceren.
Uiteindelijk kwam alles goed en wist ik
- weliswaar met de hakken over de sloot
- een overgang naar het vijfde leerjaar te
bewerkstelligen. Dat vijfde jaar, het exa
menjaar, vond ik een jubeljaar, omdat je
geestelijk slechts een paar weekjes in een
heel jaar moest pieken. En lukte dat, dan
zat je op rozen en kon er dus weer wor
den gekaart. En ja, het lukte. Ik kon mijn
schooltijd op het PH afronden met een
mooie cijferlijst en een voldaan gevoel.
Een paar jaar later keerde ik - als
aankomend onderwijsgevende - voor een
stageperiode terug op het Petrus Hondi-
us. Het was nog altijd vrijheid-blijheid
binnen de muren, maar ervoer die nu
- als docent in opleiding - helemaal niet
zo positief. Tekenles geven aan jongeren
een paar jaar jonger dan jij was best leuk,
maar dan moest er wel papier zijn, verf,
materialen en een leeggeroofd lokaal in
de kelder bracht dan geen uitkomst, inte
gendeel. Gelukkig spendeerde ik de mees
te tijd van die stage in de nabijheid van
docent Nederlands Cees de Bliek, die met
zijn Ronnie Corbett-achtige voorkomen
en handelen niet alleen een leuke leraar
bleek, maar ook één die de wind eron
der had en zelfs de minst gemotiveerde
mavoklanten iets van onze schone taele
wist mee te geven. In het hoofdgebouw
moest ik niet vaak zijn en gelukkig maar.
De ervaring in het tekenlokaal stond niet
op zich, andere praktijklokalen bleken
evenzeer te zijn geplunderd, de kantine
had gaten in het linoleum en was smoe
zelig. De toiletten bleken verre van fris,
sommige lokalen waren uitgewoond. Dat
was ooit anders geweest, maar toenmalig
rector Evert Wildeboer liet de teugels wel
erg vieren toen, was mijn overtuiging.
In de jaren tachtig bivakkeerde ik
in een andere hoedanigheid regelmatig
op het PH. De Dag- en Avondscholen
gemeenschap Zeeuws-Vlaanderen (de
Evert Wildeboer, rector van het Petrus Hondius,
ca. 1975
school voor volwassenenonderwijs van
Verdonk en Veraart) verzorgde - tot er
voor het instituut een eigen gebouw
kwam - lessen in de avonduren in het
hoofdgebouw van het Petrus Hondius
en ik mocht enige jaren lid zijn van
het docentenkorps der tweedekansers.
Leuk werk in bovendien een vertrouwde
omgeving. Als de heren Stam, De Waal
en noem ze maar op, naar huis gingen,
kwam ik aanzetten voor de avondsessies.
Het was in die tijd dat er een eind
kwam aan de vrijheid-blijheid-periode en
aan het bewind-Wildeboer. De Vereniging
voor Openbaar Onderwijs in Terneuzen
was in conflict gekomen met de schoollei
ding, omdat ouders hadden geklaagd over
het veelvuldig uitvallen van lesuren, het
uit de hand lopen van feesten en fuiven,
vervuiling, een slechte schoolorganisatie,
gebrekkige contacten met basisscholen en
onenigheid tussen docenten en schoollei
ding. De kranten stonden er plots bol van.
Docenten vergaderden, ouderraden ook,
de inspectie kwam eraan te pas.
De bom barstte uiteindelijk. Wildeboer
ging, Adri Janse kwam. De tijd van vrij
heid, mijn tijd, was voorgoed voorbij.
Conny van Gremberghe, havo 1974-1976
49