In 1912 toen de bouw van het schoolge bouw aan de Markt, dat 60.000 gulden kostte, al volop aan de gang was, werd een verzoek ingediend door bijna 1.000 ingezetenen uit de arbeiders- en kleine middenstand de bouw stil te leggen en het besluit in te trekken. Tevergeefs. Ove rigens waren de schoolgelden die liepen van nihil bij een laag inkomen tot maxi maal 120 gulden bij een hoog inkomen geen hinderpaal voor getalenteerde leer lingen uit de genoemde standen. Door de gemeenteraad werd in 1912 bovendien besloten als onderbouw voor de hbs een driejarige mulo te stichten om op die manier het aanbod van alle vormen van middelbaar onderwijs te realiseren. Ze kregen ieder een direc teur: E. C. Godeé Molsbergen (die na twee maanden al vervangen werd door H.G. ten Bruggencate) van de hbs en W. Wieberdink van de mulo. Ze stelden een team van zeven leraren samen die gemid deld tussen de 2.000 en 3.000 gulden verdienden. Voor de versiering van het inwendige gebouw stelde de Rijks Com missie voor de Vervaardiging van Repro- ductiën en Kunstvoorwerpen zeven kisten vol gipsafgietsels van reliëfs en borstbeel den van onder andere Michiel de Ruyter en Willem III ter beschikking. Op donderdag 16 september 1913 werden de scholen geopend. Veel leerlin gen trok de school niet in de eerste jaren ondanks dat de leraren soepel waren bij de toelating: ook als de leerlingen ver beneden peil presteerden bij het toela tingsexamen dat toen bestond. In het eerste jaar werden er tien toegelaten en dat aantal zou slechts langzaam klim men in de loop der tijd. De leerlingen kregen dus privéonderwijs. Pas in 1918 slaagden alle zes kandidaten. Het mar keerde tevens het jaar van de opheffing van de mulo. Het boterde al lang niet tussen de directeuren. Ten Bruggencate beschuldigde Wieberdink ervan zelfs de meest domme leerlingen aan te nemen en daarmee het aanzien van de school te ondermijnen. Dr. E.C. Godée Molsbergen Dr. E.C. Godée Molsbergen (1875-1940) was de eerste directeur van de gemeen telijke hbs. Hij was dat evenwel maar twee maanden want hij werd eind 1913 benoemd tot lector in de geschiedenis van Zuid-Afrika aan de Gemeentelijk Universiteit in Amsterdam en ging tevens aan de Rijksuniversiteit te Leiden colleges in de koloniale geschiedenis geven. Van 1903 tot 1910 was hij al in Stellenbosch als hoogleraar geschiedenis werkzaam geweest. In 1916 werd hij hoogleraar aan de door Duitsers opgerichte Vlaamsche Hoogeschool in Gent. Na de Eerste Wereldoorlog vertrok hij naar Neder- lands-lndië waar hij tot 1936 het Landsar- chief leidde. Hij publiceerde vele boeken over de koloniale geschiedenis en zette zich in voor de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. Grootmoeder vertelt sprookjes van moeder de Gans (Een Schoolgeschiedenis) Een droef getal zat in de Raad Meest allen flinke menschen. "Zeg", riep er een, '"t was lang niet kwaad Als wij iets gingen wenschen". "Wat wensch ge dan, jij nummer een?" Riep toen een brave dikzak. "Een groot gebouw van heusche steen En dat wel zonder mikmak". "Waarom zoo'n ding", riep nummer twee "Wat wil je gaan beginnen?" "Wel, een mooie school in Separé, Van Buiten en van Binnen". "Zeg, vrind, wat haal je in je kop? Roepen drie en vier te gader. "De duiten zijn hier schoontjes op Verklaar je toch eens nader". Vijf, zes en zeven en ook acht Die spitsten toen hun ooren Wat of zij van de Eerste kracht Voor moois weer zouden hooren! "Wij moeten toch iets groots gaan doen, Aan duiten heb ik maling. Wij zijn 't verplicht voor ons fatsoen, Wij allen, glad als paling. Wij moeten ons een monument Voor 't nageslacht gaan stichten. En is het volkje niet content, Wij zullen er niet voor zwichten. De duiten? Nu je leent maar raak, 't Zakt langs mijn koude kleeren, Dat is toch altijd in den haak, Of moet ik je dat nog leeren?" Doch nu kwam pas de heibel aan, Het werd toen pas een bende, Met pais en vree was 't gedaan 't Werd herrie und kein ende. De kiezers zonden een request, Dat 't plan hun niet bekoorde. De Raad deed nu wat toch 't best Op zekere plaats behoorde. Het plan ging door, 't gebouw verrees, Alles vloog(!) in stee van kruipen Alleen is er nog vrees geweest, Dat men nog zou verzuipen. Doch dank zij de soldaatjes toch En Burgervaders kruien Ontging men dat pleziertje nog: De noodklok moest niet luiden. Het mooiste van deez' geschiedenis Moet ik U nog verhalen: De kosten waren lang niet mis! Wie zullen die nu betalen? 't Verhaal is uit, 't slot is naar, Mijn beste brave kinderen, Doch dat zal vrees ik bij elkaar Ons wel 't meest gaan hinderen! In: Ons Blad, 1 (1913) nr.i, zaterdag 10 mei 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2013 | | pagina 6