P.C. Boutens Van huis een Zeeuwsche jongen tekst Mario Molegraaf Kom bij mij niet aan met onvriendelijke woorden over P.C. Boutens (1870-1943). Elk jaar krijg ik namelijk een bedragje van het P.C. Boutensfonds als bijdrage aan mijn pensioenvoorziening, voor een heel verre toekomst. Wanneer je Boutens' verheven gedichten leest, schaam je je ooit aan zoiets laags als geld te denken. Maar hij, de poëet bij wie iedere zin gewrongen, iedere regel diep en iedere wending gewijd moest klinken, was ook een praktische per soon die veel heeft gedaan om de financiële positie van auteurs te verbeteren. Dat fonds draagt dus met recht de naam van de in Middelburg geboren en geto gen dichter. Zijn gedichten staan vol 'ziel' en 'o', beladen ter men die we niet serieus meer nemen. 'Ieder woord is een symbool van diep bedoelen,' waarschuwt hij ergens. Hij schreef een aantal Zeeuwse verzen, van wege de tierlantijnerige taalkunst lang niet altijd aan sprekend. 'Om 't roerelooze roer sproeisprankt het diamanten gruis,' dichtte hij in 'Op de Schelde'. En 'In De Manteling bij Domburg' ziet hij 'Al de toppen wuiveblinken/ In der zonne gouden lust.' Maar dan ineens, na honderden en honderden bladzijden Verzamelde Lyriek, is er een strofe die over komt, een strofe waarin hij zonder al te veel omhaal bekent 'een Zeeuwsche jongen' te zijn. Nog treffender zijn de regels: 'Maar Zeelands polders ondergraven/ Is niets dan roekloos kinderspel'. Hoe kan dat nou? Onder de tekst staat het jaartal 1926, maar het lijkt of we naar een hedendaags spandoek kijken. De citaten komen uit het 'Nieuw Zeeuwsch Geuzenlied', naar de dichter aangeeft geschreven 'naar aanleiding van het zoogenaamde Nederlandsch-Belgisch verdrag'. De diplomaten hadden bedisseld dat Antwerpen een verbinding met de Rijn zou krijgen. 'Dit is geen pact van gelijkgerechten' en 'Om Neêrlands eenheid gaat de zaak,' dichtte Boutens boos. Ook anderen werden boos, onder aanvoering van de later berucht geworden waterstaatsingenieur A. Mussert. Met als gevolg dat in 1927 de Eerste Kamer het verdrag verwierp. Pas veel later kwam er alsnog een Schelde- Rij nverbinding. De strijdlust van de dichter kwam voort uit liefde, oprechte liefde voor zijn Schelde. De Westerschelde was trouwens niet alleen voor hem, maar voor ieder een 'Die binnen de wetten die God hier stelde,/ Zijn needrig menschenwerk bedrijft'. Hij heeft een nuchter advies, een advies dat gek genoeg nog steeds niet is opgevolgd. Voor 'Antwerps ruime haven' dient 'wel deeglijk een vaart gegraven'. Zij het 'Niet door het ongestade Zeeuwsche/ Water, maar dwars door 't Vlaamsche veld.' Kom bij mij niet aan met een onaardig woord over P.C. Boutens. Vanwege het P.C. Boutensfonds. Maar vooral vanwege het 'Nieuw Zeeuwsch Geuzen lied' dat in geweldig grote letters op een zeer zicht bare plaats zou moeten worden gebeiteld. NIEUW ZEEUWSCH GEUZENLIED (fragment Die deze regels heeft gezongen, Hij zingt omdat hij zingen moet: Hij is van huis een Zeeuwsche jongen Die mint zijn Schelde als 't eigen bloed; Want al wat hij in maat vertelde, De zoetste voois, den stoutsten keer, Leerde hij van de vrije Schelde Bij alle tij en alle weêr. 71 Zeeuws Tijdschrift 2014 2-3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2014 | | pagina 71