wat de advocaat-generaal Langemeijer (een vermaard rechtsfilosoof) in zijn requisitoir, na een fraai betoog over de tot de geesteswereld behorende inhoud van geschriften tegenover het ruimtelijke aspect van de verspreiding daarvan met grote stelligheid opmerkte: 'Niemand zal willen ontkennen dat het uit zedelijk oogpunt negatief moet worden gewaardeerd wanneer iemand zinneprikkeling zoekt door lectuur en afbeel dingen als waarom het hier gaat.' De jurisprudentie op grond van het Grondwetsarti kel 7 bleef tot in de jaren tachtig vooral gericht op een ingenieuze afbakening van de vrijheid om drukwer ken te verspreiden onder het publiek via strooibiljet ten, uitventen, aanplakken, sandwichborden, verkoop in winkels enzovoort, afgezet tegen gemeentelijke en provinciale regelingen om die verspreiding binnen noodzakelijk geachte grenzen te houden. Het kwam wel voor dat gemeenten slechts enkele uren in de vroege ochtend en de late avond vrij lieten, wat de Hoge Raad niet accepteerde, omdat daardoor 'geen gebruik van enige betekenis overbleef'. Door de inwerkingtreding in 1954 van het Euro pees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dat in artikel 10 een uitgebreide rege ling van de vrijheid inlichtingen en denkbeelden te uiten, door te geven en te ontvangen bevatte, werd bescherming voor alle mogelijke media geboden. In 3:975 volgde op wereldniveau een Verenigde Naties grondrechtenverdrag met in art. 19 soortgelijke waar borgen. Aan de vrijheidsrechten in deze verdragen kunnen ook de parlementaire wetten door de Neder landse rechter worden getoetst, wat bij de Grondwet niet mogelijk is. De omvang van de uitingsvrijheid en de mogelijke beperkingen zijn daama verduidelijkt door een stroom van uitspraken van het Europese hof voor de rechten van de mens in Straatsburg. In 1983 is in art. 7 van onze Grondwet de oude drukpersvrijheid uitgebreid met radio, televisie en 'andere middelen om gedachten en gevoelens te openbaren', maar met een mindere bescherming dan art. 10 EVRM biedt. Van Cafe-Restaurant de Huifkar tot Manege Réhoboth De internationale uitingsvrijheidsbepalingen geven ook bescherming aan reclameboodschappen, in tegen stelling tot artikel 7 Grw. Dat leidt soms tot gecom pliceerde rechterlijke uitspraken. Zo werd in 1972 een verbod op grond van de Landschapsverordening Zeeland van een bord geplaatst in een weiland bij Hulst met als opschrift 'Café-Restaurant de Huifkar - Rombouts Koffie - Na 100 meter linksaf' getoetst aan artikel 10 EVRM. Omdat de in de Zeeuwse Landschapsverordening een uitzondering was opge nomen ten gunste van 'opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens, als bedoeld in art. 7 Grw.' (denk bijvoorbeeld aan een bord met opschrift "Jezus redt") was de verbodsbepaling volgens de rechter splitsbaar tussen toepassing op borden die wel en die niet onder de bescherming van de uitingsvrijheid val len. Ook al werd dit bord met feitelijke mededelingen van de Huifkar mogelijk beschermd door artikel 10 EVRM, de plaatsing kon verboden worden gezien de uitgewerkte beperkingen die dat artikel toelaat. In een uitspraak van twee jaar eerder was de plaat sing van een bord met het opschrift 'Manege Rého both' (met daarbij een zadel en een paardenhoofd- stel) wel overeind gebleven omdat de Verordening bescherming landschap Zuid-Holland te algemeen was geformuleerd en geen ruimte bood voor mogelijk onderzoek of een dergelijk bord nu wel of niet onder de gedachten en gevoelens van (in dit geval) de druk persvrijheid van art. 7 Grw. viel. Dat een dergelijke inhoud bij het manegebord zelf niet in het geding was deed er niet toe, want de verbodsbepaling was te ruim. Niet zozeer de inhoud van de borden als de inhoud van de regelingen in kwestie was in deze twee uitspraken beslissend. Het gaat bij de uitingsvrijheid kortom niet alleen om de grote problemen als rassendiscriminatie, laster, of kinderpornografie, maar ook om de regeling van allerlei problemen van maatschappelijke en techni sche aard. Vandaar ook de stroom van rechterlijke uit spraken op dit terrein. Nu het internet zoveel moge lijkheden biedt voor allerlei communicatievormen, door zeer grote aantallen mensen en over internatio nale grenzen heen, zullen waarschijnlijk steeds weer problemen van regelgeving en toepassing daarvan zich voordoen. De uitingsvrijheid is vaak het belang rijkste grondrecht genoemd, omdat hiermee kan worden onderzocht of ook andere grondrechten in een samenleving worden gewaarborgd. Het is in ieder geval het meest dynamische grondrecht gebleken. Jan de Meij is emeritus hoogleraar Staatsrecht en Vergelijkend Staatsrecht, Universiteit van Amsterdam. 35 Zeeuws Tijdschrift 2014 4-3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2014 | | pagina 35