vaste vorm als onderwijzer naar Nederlands-Indië te
gaan. Met ingang van 1908 werd het onderwijs aan
de lokale bevolking aanzienlijk uitgebreid en er waren
meer vacatures dan normaal voor onderwijzend perso
neel in Nederlands-Indië.
Nadat hij zich terdege had geïnformeerd, trok
Imandt de stoute schoenen aan en schreef begin juni
1908 een sollicitatiebrief aan het ministerie van Kolo
niën in Den Haag: 'Geeft met verschuldigden eerbied
te kennen Wilhelmus, Jean, Fréderic Imandt, dat hij
zeer gaarne in aanmerking wenscht te komen voor
uitzending als onderwijzer der 3e klasse bij het open
baar Europeesch lager onderwijs in Nederlandsch O.
Indië. Hij heeft de ontbrekende stukken aangevraagd
en zal ze uwe Excellentie zoo spoedig mogelijk doen
geworden. Hij wenscht bij eventueele uitzending bij
voorkeur in november 1908 te vertrekken. Voor de
afreis treedt hij in het huwelijk.' Dat huwelijk werd
op 10 september 1908 voltrokken. Getrouwd zijn
was immers een van de voorwaarden om als onder
wijzer naar Nederlands-Indië uitgezonden te kunnen
worden. Aan de andere, niet geringe vereisten had
Imandt al in juli voldaan. Die bestonden uit verklarin
gen van de burgemeesters van Clinge en Amsterdam
van onberispelijk zedelijk gedrag; een van de Com
missaris van de Koningin in de provincie Zeeland dat
hij nog diende in de Nationale Militie en toestemming
van de minister van Defensie had om het land te ver
laten; een geschiktheidsverklaring van de geneeskun
dige commissie van het ministerie van Koloniën en
zijn stamlijst.
Op 23 juli 1908 werd Imandt door het departe
ment van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid ter
beschikking van de Indische regering gesteld en
benoemd tot onderwijzer 3e klasse bij het openbaar
Europees Lager Onderwijs (ELS) in Nederlands-Indië.
Zijn eerste standplaats werd Celebes. Hij maakte deel
uit van een cohort van zeven onderwijzers dat naar
Indië vertrok. Omdat hij naast een akte als hoofdon
derwijzer ook in het bezit was van een akte voor hand
tekenen voor het lager onderwijs kreeg hij bovenop
de 700 gulden loon per jaar, die iedereen kreeg, nog
75 gulden meer. De onderwijzers in Nederlands-Indië
kregen net zoveel loon als hun collega's in Nederland
maar met dat geld konden ze in Indië meer doen.
Ook was de pensioenregeling heel aantrekkelijk in
vergelijking met Nederland want tropenjaren telden
immers dubbel. Imandt zou op 47-jarige leeftijd met
pensioen kunnen gaan. Voor allen gold dat ze pas na
vijf jaar voor verlof naar Nederland in aanmerking
kwamen behoudens ernstige ziekte.
Zin voor avontuur moest Imandt wel hebben
gehad, want de tropenjaren telden niet alleen dubbel
voor het pensioen maar ook voor lichaam en geest.
Hij en zijn vrouw lieten zich er niet door afschrik
ken. Integendeel het liefst vertrok hij zo snel mogelijk
omdat hij in het Nederland achter de horizon veel
meer kansen zag. De kolonie waar ze naartoe gingen
floreerde in alle opzichten. De uitvoering van grote
infrastructurele projecten zoals de aanleg van bruggen
en wegen was in volle gang en sinds het laatste kwart
van de negentiende eeuw werden scheepvaartverbin
dingen tussen de eilanden van de archipel uitgebreid,
die de verdere economische exploitatie mogelijk
maakten. Cultures zoals thee en tabak floreerden en
tin- en kolenmijnen werden geopend. Ook kwam de
exploratie van aardolie op gang. Onder het bestuur
van generaal J.B. van Heutsz werd de hele archipel
onder Nederlands gezag gebracht. De Atjeh-oorlog
werd na dertig jaar beëindigd en de Pax Neerlan
dica heerste van Sabang op Sumatra tot Merauke in
Nieuw-Guinea. De intensivering van het Nederlandse
gezag bracht ook een toename van de Nederlanders
met zich mee waardoor de Nederlandse sociale infra
structuur bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs
versterkt werd en in het zog daarvan die voor de
lokale bevolking.
Aan het begin van de twintigste eeuw begon
er zich voorzichtig een (westers) cultureel leven te
ontwikkelen. Steeds meer Nederlandse schilders
ontdekten de archipel als bron van inspiratie en som
migen vestigden zich er permanent. In 1902 werd
de Nederlandsch-Indische Kunstkring in Batavia
opgericht. Beschermheer werd gouverneur-generaal
W. Rooseboom en zijn opvolgers traden in zijn voet
sporen. Bij de viering van het 25-jarig bestaan van de
kunstkring hadden zich al 26 kunstverenigingen, met
name op Java, aangesloten. Die toegenomen culturele
infrastructuur bood de beeldende kunstenaars steeds
meer expositie- en verkoopmogelijkheden. De periode
van Imandts eerste verblijf in Nederlands-Indië kan
vanuit een schilderkunstig perspectief als jaren van
toenemende mogelijkheden gezien worden. Er ont
stond tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst
een grote vraag naar schilderijen uit Indië die erna
nog verder toenam.
20 Zeeuws Tijdschrift 2015 1-2