binnen de Nederlandse culturele infrastructuur. De
schilders daarentegen leefden en werkten feitelijk in
exil.
Dat kenmerkt ook hun werk stilistisch. Ver weg
van West-Europa waar in het begin van de twintigste
eeuw de kunstgeschiedenis werd bepaald en geschre
ven, schiepen ze zich een eigen Indische wereld.
Zowel in tijd als ruimte was er een grote afstand tot
de ontwikkelingen in de moderne kunst en dat is te
zien aan hun werk. In Indië was er geen institutionele
kunstkritiek zoals Nederland die toen al wel kende. In
het perspectief van artistieke ontwikkeling is dat een
belangrijk gegeven. Het kritisch analyseren en becom
mentariëren geeft het kunstwerk een plaats en een
context en doet zo een beargumenteerde uitspraak
over artistieke kwaliteit. Belangrijk voor de kunste
naar om zo in kritische dialoog te zijn met de wereld
waarin hij opereert. Maar bij de schilders in Indië was
er vrijwel geen sprake van professionele kunstkritiek.
Ze werkten niet alleen in artistiek isolement maar ook
in vertraging ten opzichte van de ontwikkelingen in
de Europese kunst van de twintigste eeuw. De stijl die
zij generaliserend gesproken verkozen was bijna altijd
al lang passé in het land van herkomst. Dat maakte
de Indië-schilders zo moeilijk plaatsbaar, terwijl dat
tegelijkertijd weinig zegt over hun populariteit bij het
kunst kopende publiek. Juist Willem Imandt is daar
een mooi voorbeeld van: in de kunstgeschiedenis is
hij hooguit een voetnoot, maar in Indië was hij een
geliefde schilder met een breed koperspubliek. En op
de veilingen is zijn werk zoveel jaar na zijn dood weer
ineens gewild.
In het paradijs getild
Dat Willem Imandt ooit een gewaardeerde beeldend
kunstenaar zou worden, lag allerminst voor de hand
zoals we in de eerste hoofdstukken hebben kunnen
lezen. Willem Imandt was als beeldend kunstenaar
feitelijk een semi-autodidact. Zijn beperkte opleiding
in het tekenen stond ten dienste van zijn onderwijzer
schap en behelsde naar de traditie in die dagen vooral
het verwerven van technische vaardigheid. Onderricht
in proportie, perspectief, anatomie en zo meer, alles
vooral gericht op het waarheidsgetrouw weergeven
van de zichtbare werkelijkheid. Aan de meer artistieke
opdracht, een nieuwe werkelijkheid verbeelden, kwam
zo'n opleiding helemaal niet toe. En dat was ook niet
de bedoeling. Die kwaliteit heeft Imandt zichzelf ver
worven in de loop van de tijd, door te kijken, in te voe
len, het landschap te beleven en daar een eigen vorm
aan te geven en vooral door te dromen. De verhalen
van zijn oom bleken op vruchtbare bodem terechtge
komen.
De werkelijkheid van Indië moet overweldigend
geweest zijn. Wat hij vanuit de verte al kon zien waren
de bergen en de vulkanen. Eenmaal voet aan land
gezet, voelde hij zich opgezogen door een prachtige
maar vreemde wereld. Het schokte hem, zoals hij zelf
verwoordde. De schrik van het eerste ogenblik zou
hem lang blijven bezighouden. Deze exotische natuur
wilde hij leren kennen en de magie ervan voelen. Dit
was de wereld die zijn oom hem voorgetoverd had, dit
was de wereld waarvan hij droomde. De eerste jaren
van zijn verblijf in Indië heeft hij evenwel weinig
geschilderd. Alles was te nieuw. Hij wilde en moest
het land leren kennen dat hem van stonde af aan zo
overweldigde, en daar had hij tijd voor nodig. Zelf
beschreef hij het Indische landschap als 'vibreerend,
ruig begroeide bergen, lieflijke kusten, wondere zons
ondergangen, rookende vulkanen.' Hij besefte heel
goed dat hij er tijd voor nodig had om in de geest
van het landschap door te dringen. Pas na jaren er te
wonen, kijken en ervaren zou hij het in de vingers
krijgen.
Een belangrijke rol in zijn wording tot kunstenaar
was weggelegd voor Adipati Ario Parboe Prangwa-
dono, zoals de pangeran van Soerakarta voluit heette.
De pangeran, een inlandse vorst, had een bijzondere
belangstelling voor westerse kunst en ook voor het
werk van Europese kunstenaars die in Indië werkten
en hun beeld van dat land tot onderwerp maakten. De
pangeran was ook mecenas en verzamelaar. In 1915
deed Imandt voor het eerst mee aan een tentoonstel
ling in de sociëteit van Yogyakarta. Daar heeft de
pangeran zijn werk hoogstwaarschijnlijk gezien. Hij
was er in elk geval meteen voor gewonnen en kocht
een landschap dat Imandt in de buurt van Surakarta
had geschilderd. Voor zover bekend is dat zijn eerste
serieuze verkoop geweest, en mede door de culturele
status van de koper gaf dat direct een boost aan zijn
ontwikkeling als beeldend kunstenaar. Ook in een
ander opzicht was de vorst belangrijk voor Imandt. Ze
begonnen een correspondentie die van 1916 tot 1922
zou duren. Voor Imandt moet dat een vruchtbaar
cultureel contact zijn geweest dat hem de gelegen
heid gaf in woord te reflecteren op zijn werk. Niets zo
60 Zeeuws Tijdschrift 2015 1-2