expositie over Nederlands-Indië van dat museum
opgenomen. Voor het overige zijn er de laatste twintig
jaar monografieën gepubliceerd over kunstenaars die
in de eerste helft van de twintigste eeuw in Neder-
lands-Indië werkten. Zo zijn er studies verschenen,
al dan niet ter gelegenheid van een tentoonstelling,
over Walter Spies, Peter Ouborg, Willem Dooije-
waard, Willem Hofker, Rudolf Bonnet, Adrien Jean Le
Mayeur de Meprès, Hendrik Paulides, Charles Sayers,
Isaac Israëls, Johannes ten Klooster en Dolf Breetvelt.
Het veld overziend, komen we tot het besef dat
er nog het nodige werk aan de winkel is, dat de
theorievorming verdiept kan worden en de wereld
van de kunstenaars nog beter in beeld gebracht kan
worden. Een aanzet tot categorisering gaf Roelof van
Gelder in zijn besprekingsartikel van het Lexicon. Hij
onderscheidt vijf groepen 'beroepskunstenaars' die in
Indonesië gewerkt hebben: topografen; documentaire,
natuurhistorische tekenaars; ontwerpers van toege
paste kunst; onbekende amateurs en vrije kunstenaars
die de grootste groep vormden. Van Gelder onder
scheidt verder nog twee grote thema's: het landschap
en de bevolking. Bij het laatste ging het vooral om
volkstypes, bij voorkeur Javaanse en Balinese vrouwen
met ontbloot bovenlijf of mannen met nauwelijks
verhullende lapjes om. Naakt gold lange tijd als onze
delijk behalve als het exotisch was. Talloze huiskamers
in Nederland werden met deze zoetsappige licht prik
kelende kitsch getooid. Het tweede grote thema was
het landschap dat een diepe indruk maakte op de
Europeaan en dat velen tot onderwerp namen.
De Loos Haaxman deed de eerste aanzet tot een
canon. Naast Spies, Bonnet, Adolf Breetvelt en Jan
Frank neemt ze Ouburg en Sayers erin op. Dat was
al weer een uitbreiding van de allereerste aanzet tot
canonvorming door de in Indië woonachtige kunst
criticus J. Tielrooy. Hij schreef in 1930 in Elseviers
Geïllustreerd Maandblad een tot op de dag van vandaag
geciteerd artikel 'Indië in de schilder- en teekenkunst.'
Daarin rekent hij Breetvelt, Frank en Ouburg tot
de top. Hij richtte zijn venijnige pijlen op de meest
populaire schilder in 1930, Emest Dezentjé. 'Wie zou
Ernest Dezentjé niet kennen? Dezentjé schildert
sawah's en het water is zilverblinkend, de dijkjes zijn
groen; op den achtergrond zet hij een berg en de
berg, men kan er vast op rekenen, is donkerblauw; de
vereischte palm is aanwezig, en aan het uitspansel in
de verte smelten smachtende gelen met poëtisch rood
tezamen.' De werking van die bijtende kritiek werkt
tot op de huidige dag door.
Mooi Indië vervloekt
Dezentjé behoorde tot de zogenoemde Mooi Indië-
schilders. Algemeen wordt aangenomen dat de term
Mooi Indië is bedacht door de Indonesische beeldend
kunstenaar Sudjojono, maar voor zover kan worden
nagegaan, werd die term voor het eerst gebruikt in
1910 in een boek met daarin gravures onder de titel
Mooi Indië. Afbeeldingen in kleuren van 12 aquarellen
door Fred. J. Du Chattel (1910). Sudjojono zou een
grote rol gaan spelen bij de ontwikkeling van een
eigen Indonesische schilderkunst en hij zag de Mooi
Indië-schilders als kunstenaars die mooie maar van
weinig diepgang getuigende plaatjes schilderden. Van
Glerum omschrijft ze als 'Indo-Europese schilders
(vrijwel allen autodidact) die in een figuratief impres
sionistische stijl, vaak zichzelf herhalend, alleen de
mooie kant van de archipel laten zien.' Koos van
Brakel onderscheidt in zijn monografie over Sayers
schilders wier werken transcended the gener-
al conservatism in East Indies painting. They were
aware of developments in the European art world
and number of them, including Sayers, had academie
backgrounds.' De canon wordt door Van Brakel verder
uitgebreid met - naast de door Tielrooy en De Loos
Haaxman genoemden - Hofker, Paulides, Poortenaar,
Israëls, de Belg Le Mayeur, de Zwitser Theo Meier en
de Oostenrijker Roland Strasser.
De tweede groep schilders, zonder academische
achtergrond, die Van Brakel tot de Mooi Indië-
schilders rekent, bestond volgens hem uit Leo Eland,
Emest Dezentjé en Carel Dake. Imandt noemt hij
niet. Van Glerum voegt daar nog Frits Ohl en Ger
Adolfs aan toe. Of zij op de hoogte waren van ontwik
kelingen in de Europese kunst laat hij in het midden
maar hij suggereert van niet en laat ook duidelijk blij
ken dat zijn voorkeur uitgaat naar de schilders van de
canon die immers het conservatisme in de Indische
schilderkunst overstegen. Dat nu deden Eland, Dezen
tjé en Dake niet. Zij schilderden volgens Van Brakel
in navolging van Tielrooy meestalthe sawahs
and the rice harvest, against a backdrop of mountain
ranges with an occasional palm tree or local hut and
always included a colourful sunset. There was great
demand for these in the East Indies as they were easy
to sell to tourists.'
6 Zeeuws Tijdschrift 2015 1-2