raakt overtuigd. Hij, 'aan zee geboren', gelooft bijvoor beeld in de 'machtige Poseidon'. Wat een wonderbaar lijke gedichten zijn het! In het gebed tot oorlogsgod Ares heerst de strijdlust weer: 'Voor we 't beseffen dreunt de horizon van trommen,/ worden we opge zweept, een geest van vloek/ wraak, bloedgericht vaart over ons.' Hellas naar Zuid-Beveland overgebracht. Maar laten we wel wezen: het is niet vreemder dan wat Valerius deed, Israël naar Veere verplaatsen. Nehalennia hoort wél bij Zeeland, zij wordt aanbe den door Andreas Oosthoek in een mooi gedicht uit De bladen terug (1987). Hij bespeurt 'op elk kruispunt/ een ritselende godin'. Een zelfde geest lijkt te heersen in Jan Camperts befaamde vers 'Lof van Walcheren', dat eindigt met de verzuchting: 'O palm van God's hand...' Het landschap is goddelijk geladen, ieder Zeeuws kruispunt herbergt een god of zo men wil een godin. En als het even kan, heeft iedere Zeeuw een eigen kerk of tempel. Zo is Zeeland het gebied waar honderdduizend hoogst persoonlijke godsdiensten gedijen. Maar tege lijk geeft iedere Zeeuw in het diepste geheim toe dat er uiteindelijk slechts één god bestaat. Dit verklaart, denk ik, de merkwaardige mengeling van zielige scherpslijperij en schitterende verdraagzaamheid die ons gewest tot de dag van vandaag zo uniek maakt. Zeeland, de streek van de eerste hagepreek in Nederland, op 30 juni 1566 in de Dishoekse duinen. Zeeland, óók de enige streek waar de redactie van Boer zoekt vrouw terecht kan wanneer men een lesbische landbouwster in de uitzending wil. In de Zeeuwse religieuze poëzie is, vooral in de achttiende eeuw, van tolerantie weinig te merken en van fanatisme des te meer. Wanneer je op verkeerde plaatsen in het oeuvre van Betje Wolff belandt, laten we zeggen bij haar Bespiegelingen over den staat der rechtheid (1765), lijkt ze zich nauwelijks te onderschei den van de drommen dichtende dominees. De toon is daarin: 'Uw straf is billyk, heilig God!/ Wij buigen, zwygende, voor uw gebod.' Maar doorgaans legt ze zich helemaal niet bij geboden neer, laat staan zwij gend. In Zedenzang aan de Menschenliefde uit 1772 keerde ze zich tegen de 'booze Dweepers,' volgens haar 'ont aarde Menschen' die ze voorhield: 'Zijn Wet eischt liefde. Gij zyt Boozen: God is goed.' In hetzelfde jaar publiceerde ze de scherpe satire in dichtvorm De Menuet en de Dominees Pruik. De opschudding was groot. Men verweet haar 'een vuile schandvlek der Gereformeerde kerk' te zijn, dingen te hebben geschreven die 'Geen Vrouw eens Predikants' passen. Het motto van De Menuet, 'Die een kuil voor een ander graaft/ zal'er zelve invallen', was ontleend aan Jacob Cats (1577-1660), niet de grote gezapige uit Brouwershaven waarvoor hij vaak wordt versleten. Hij is soms verrassend benaderbaar, onder meer in Tachtigh-jarigh leven en huys-houdingh waarin hij zijn dagindeling toelicht. Vanaf opstaan tot en met sla pengaan is er een belangrijke en vanzelfsprekende plaats voor het geloof. 'Ootmoedigh zijn voor Godt en weldoen onsen naesten,' vat hij in een volgend ouder- domsgedicht Twee en tachtigh-jarigh leven zijn credo samen. Hij misbruikt het geloof niet om anderen mee te terroriseren, heel anders dan de rij rijmende religi euzen na hem. Vermaning was het grote streven van bijvoorbeeld de Middelburger Pieter Boddaert (1694-1760). Diens Stichtelyke gedichten hadden indertijd al vele voetnoten nodig, na een eeuw of wat zijn ondanks deze uitleg de actuele toespelingen nog onbegrijpelijker. Maar de algemene strekking is duidelijk genoeg. Voor alle zekerheid legt Boddaert het in een 'Voorrede' nog eens uit. Zijn zorg is 'het diep verval van Land en Kerke en de deswegens billykgevreesde oordelen van God over Nederland'. De remedie die hij aanprijst: 'ene waarachtige boetvaardigheid en oprechte bekee ring'. In dichtvorm wordt het steeds weer herhaald: 'O Neêrland, Neêrland! neem uw wanstaat eens ter harte.' Zo niet, dan zal u treffen 'Gods roê:/ Die heiige Majesteit bereid nog harder slagen.' Middel burg is in zijn ogen een tweede Sodom, u weet wel, uit het bijbelboek Genesis. God zal vanwege de helaas voor de nieuwsgierige lezer van vandaag nauwelijks belichte 'wulpsche dartelheden' in de Zeeuwse hoofd stad binnenkort drastische maatregelen treffen: 'O diepvervalle Stad! merkt gy niet dat Gods roede/ Zo zwaar en zichtbaar rust op 't Land en op de steên?' Gods roê, Gods roede, vanwege die dubbelzinnigheid valt er toch om Profetische Pieter te lachen. Johan Macquet (1731-1798) uit Zierikzee kondigt in zijn titel Dichtlievende uitspanningen aan. Ondanks die vriendelijke taal produceerde hij om meerdere redenen afschrikwekkende dichtwerken als 'De eeu wigheid in de helle'. Daar heerst volgens hem 'eeuwig leet, oneindig zielsverdriet.' De poëzie dient, zegt hij 24 Zeeuws Tijdschrift 2015 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2015 | | pagina 24