in een gedicht 'Taek der Nederlandsche dichtkunst', in
het teken te staan van 'Jezus zuivre leer' en 'het dier
baar Vaderland'.
In 1712 stuurde de gewezen magistraat Alexander
de Muinq (1655-1719) vanaf zijn tussen Middelburg en
Veere gelegen buitenplaats het dichtwerk Winter-vrug
het land in. Het bevat 'Schriftmaatige Uitbreydingen'
op de brieven van Paulus 'Aan de Philippensen', en
dan 'in Rijm Uitgewrogt'. En wat voor rijm, 'geregtig-
heyd' rijmt op 'zaligheyd' en 'gunstig is' op 'besnyde-
nis'. Slappe theologie en slappe poëzie. Honderden
duffe bladzijden, hoe opgewonden de man zich ook
tegen 'de Paapsche uitleggers' verzet. Hij sluit af met
het persoonlijker vers 'Op mijn Hof NIET ALTYD
ZOMER'. Daar rust hij in zijn 'oude dagen van
alle zorge ontslagen'. De wereld zegt hij 'voor de zot
ten' te laten, zijn enige doel is nog met spoed naar de
hemel toe.
Echte poëzie vinden we pas weer bij Jacobus
Bellamy, de bakkersjongen uit Vlissingen die theo
logie ging studeren. Hij is vooral de zanger van de
liefde, maar in 1780 schreef hij een gedicht 'Aan God'
waarin hij stelt dat je God in de natuur kunt vinden:
't Geruisch der grootsche waterval,
De zagte stilte, in 't vrugtbaar dal,
Het golvend graan - 't geklots der baaren,
Der voglen zang, die 't hart verblijdt;
't Doet alles onzer ziel ervaaren,
Dat gij de schepper zijt!
J.C. van Schagen zit op dezelfde lijn in zijn Narren
wijsheid (1925): 'Niets is dat niet goddelijk is.' Het
aardige aan dit pantheïstische dichtwerk is de relative
ring: 'Ge hadt God en de wereld lief/ toen sprong uw
bretel los.'
Op zo'n gebrek aan ernst zul je P.C. Boutens, ver
antwoordelijk voor een aantal christelijke gedichten,
nooit betrappen. Interessant is 'Maria en Johannes'
uit Carmina (1912), over de discipel die Jezus' geliefde
was. De dichter heeft aangevoeld wat er aan de hand
was, en zo loopt hij vooruit op de homotheologie.
Maar meestal komt zijn godsdienstige poëzie onop
recht over, tekenend is 'Emmaüs. Bij het schilderij van
Johannes Vermeer.' Dat schilderij, in 1937 aangekocht
door museum Boijmans Van Beuningen, maar het
Rijksmuseum had ook interesse, bleek al snel een niet
bijster geraffineerde vervalsing, en het gedicht is een
vervalsing in het kwadraat. Holle woorden bij een hol
plaatje: 'Zoo en niet anders ging het toe/ In Emmaüs'.
'Paasch-avond' uit Zomerwolken (1922) besluit
met de regel 'En Emmaüs is ver'. Inderdaad is in dit
gedicht, wat mij betreft een kandidaat voor de top-
twintig van de Nederlandse poëzie, het maakwerkje
'Emmaüs' ver, maar dat bedoelde Boutens natuurlijk
niet. Hij verwees naar het dorp waar Christus na
zijn dood voor het eerst zou zijn verschenen. In het
gedicht gaapt alleen een leeg graf:
De schaduw overdauwt het gas
En koelt het heete stof...
Het graf is ledig als het was,
En eenzaam rijst de hof...
De geloofstwijfel slaat steeds meer toe. In een paar
eeuwen Zeeuwse poëzie kun je de ontwikkeling van
vanzelfsprekend gegeven, via verbeten dwingelandij,
naar afgedane zaak prachtig volgen. Afgedane zaak?
In een gedicht uit Buiten het bereik van lantarens
(1986), de enige bundel van Neeltje Zoetje Jobse, vlak
bij de kerk van een Walchers dorp woonachtig, speelt
een regel uit Psalm 125 een belangrijke rol: 'Rondom
Jeruzalem zijn bergen/ zo is God rondom hen die
Hem vrezen'. Ze spreekt met een vriend 'over vrije
liefde, huwelijk en sex'. Ze dreigt de daad bij de woor
den van overspel te voegen:
Maar als hij me wil kussen
blijkt dat ik nog steeds ben verbonden
met God weet welke zender
zodat ik toonloos herhaal
Rondom Jeruzalem zijn bergen
Zij is toch niet helemaal los gekomen. En blijkbaar
ben ik niet helemaal los van 'God weet welke zender'.
De dwingende dreun blijft in mijn hoofd. Ik houd
me maar braaf aan het verbod van de juffrouw van
de zondagsschool. In plaats van krachtig 'Voorwaarts,
Christenstrijders' aan te heffen, prevel ik geroerd de
regels van de vrome Valerius uit Veere. Voor eeuwig
waar, werkelijk van herten seer:
Wilt heden nu treden voor God den Heere;
Hem boven al loven, van herten seer,
End' maken goot syns lieven naemens eere,
Die daer nu onsen vyand slaet ter neer.
25 Zeeuws Tijdschrift 2015 3-4