God was groot tekst André van der Veeke God was groot in mijn jeugd. Daar kwam nog bij dat mijn vader God probeerde te overtreffen. Op een dag vertelde hij dat in de fabriek waar hij werkte iets bij zonders aan de hand was. Hij had daar een toverraam ontdekt en daardoor kon hij zien of ik thuis of op school mijn best deed. Gelukkig besefte ik als kleuter de verpletterende draagwijdte van zijn opmerking niet. Als ik dat wel had gedaan, had ik toen al begre pen dat godsdienst en moraal vaak een dodelijk duo zijn. Als katholieke jongen groeide ik op in de nada gen van het Rijke Roomse Leven. En dat hield in dat ik me in de vastentijd iedere dag, dus veertig dagen achtereen, om half acht naar de ochtendmis moest haasten. Op de Heilig Hartschool controleerde een broeder-onderwijzer vervolgens of ik de kerkdienst daadwerkelijk bezocht had. Op het paasrapport moest namelijk een waarderingscijfer voor kerkbezoek inge vuld worden. De voorjaarsrapporten werden uitgedeeld op Witte Donderdag. Ik herinner me daar niet veel van, maar wel dat er bij het uitgaan van de school sommige leerlingen met hun rapporten zwaaiden. In klas twee kreeg ik voor kerkgang een tien op mijn rapport, dus zwaaide ik vrolijk mee. Ik sloot me zelfs aan bij de oudste jongens van de school, en verkondigde luid keels dat ik een tien op mijn rapport had. Laat zien. Laat zien, klonk het. Trots overhandigde ik mijn cij ferlijst aan de aanvoerder van een luidruchtig groepje. Nadat de in mijn ogen reusachtige jongen het rapport cijfer bekeken had, barstte hij in lachen uit: een tien voor die kankerkerk, een tien voor bidden! De reus vouwde zijn handen samen, sloot zijn ogen, knielde en prevelde een gebed vol ziektes en vervloekingen. Ik maakte dat ik wegkwam. Ik was verbijsterd en hevig verontwaardigd en kon niet begrijpen dat iemand het Weesgegroetje en de Heilige Maagd Maria belachelijk maakte. Ik was een kleine roomse fundamentalist in die dagen. Alles wat met de kerk te maken had, fascineerde me. Als ik in bed de slaap niet kon vat ten, probeerde ik me de hemel en de eeuwigheid concreet voor te stellen. Het woord altijd, altijd, altijd was daarbij belangrijk, zelfs in die mate dat ik op den duur duizelig werd van mijn pogingen tot begrip en doorgronden. De Bijbel speelde bij rooms-katholieken geen grote rol. Zelfstandig bronnenonderzoek was uit den boze. Toch was een van de weinige boeken bij ons thuis een bijbel, zij het dat hij Bijbelse Geschiedenis Voor Het Katholieke Gezin als titel droeg en platen bevatte van Gustave Doré. Vooral vanwege de onheilspellende illu straties mocht ik er op regenachtige zondagen graag in kijken. Tenminste als dat door mijn ouders toege staan werd, want het ter hand mogen nemen van de Heilige Schrift gold als een bijzonder privilege. Vooral de verhalen over profeten raakten me. Hun tegensla gen en hun eenzaamheid. Al lezend nam ik me voor om nooit profeet te worden. Wanneer kwam de ommekeer? Die liet nog een tijd op zich wachten. Ik moest nog misdienaar wor den en negens en tienen tijdens mijn godsdienstexa mens halen. Pas toen ik een jaar of zeventien was, begon ik me te verzetten tegen kerkbezoek en het deelnemen aan of ontvangen van sacramenten. Ik bezocht discussieavonden van de Jonge Kerk, waarbij ik godsdienst belachelijk probeerde te maken. Hevige 41 Zeeuws Tijdschrift 2015 3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2015 | | pagina 41