aan Vlissingen
Het licht van voor de schepping
ODE
tekst Wim Brands
De eerste keer dat ik in Vlissingen was, was aan de
hand van Hans Verhagen. Ik keek naar zijn film Trap
naar zee, een kleine documentaire die zich afspeelt op
de Vlissingse boulevard. Wat ik me vooral herinner
is hoe traag de film was, een traagheid die me op de
een of andere manier benauwde. In mijn beleving was
Vlissingen een grote loods en geen plek waar je zand
korrels telt, wat Hans Verhagen overigens deed in een
nachtmerrie die hij regelmatig had in zijn jeugd.
Het duurde lang voordat ik Vlissingen daadwer
kelijk bezocht. Telkens was er het voornemen. Na een
gesprek met de Vlissingse schrijver Wim Hofman
bijvoorbeeld, die me nauwkeurig vertelde hoe de zee er
in alle jaargetijden uitzag. Dat dat nooit verveelde.
'In de winter wilt u hier niet zijn', vertelde een
taxichauffeur me in de nazomer van dit jaar intussen.
'Stel je voor dat het dan mist in die winter, je woont
weliswaar met fraai uitzicht op zee, maar er is eigen
lijk niets te zien en je weet ook dat er in dit oord verder
helemaal niets te beleven valt'.
Hij woonde zelf in Middelburg. Vlissingen was in zijn
ogen vooral een doorgaansoord. Een grote loods inder
daad. Ik leen deze beschrijving van Hans Sleutelaar,
dichter en literaire bentgenoot van Hans Verhagen.
Hij heeft er nog voor geijverd dat de eerste gedichten
van Verhagen in een boekje terechtkwamen, Anatomie
van een Noorman. Verhagen heeft die eerste gepubli
ceerde gedichten nog aan zijn stervende moeder laten
zien.
Sleutelaar zou wel in Vlissingen kunnen wonen,
vertelde hij me ook. Verhagen is later in zijn leven ook
nog teruggekeerd naar zijn geboortestad en hij snapte
dat wel. 'Het is toch niet zo ingewikkeld? Denk aan
wat Marcus Aurelius zei: waar je kunt leven kun je ook
wonen'.
Klinkt wij s maar of het waar is Vlis singen? Vlak
voordat ik dit verhaal bedacht las ik de biografie van
Arjen Fortuin over uitgever Geert van Oorschot, een
zoon van Vlissingen. Hij wist niet hoe snel hij de stad
moest verlaten toen hij de kans kreeg, zo rond zijn
achttiende.
Vlissingen is geen stad om in aan te komen. De
eerste keer dat ik er was, is drie jaar geleden. Ik moest
naar Terneuzen en zou aan het einde van de middag
worden opgehaald op het station. Nee Vlissingen zag
ik niet, maar wie zoals ik op een koude winterdag
anderhalf uur heeft doorgebracht op het kopstation
aan de rand van de stad vergaat de lust om wat dan ook
te zien.
Nog nooit was het verlangen zo groot om linea
recta terug te sporen naar Holland. Het treinstation
bood een troosteloze aanblik, in de restauratie zat een
postbode die geen aanstalten maakte om op deze dag
ook nog maar iets uit te voeren, even verderop een
veerboot waarop twee scholieren stonden met hun
fietsen aan de hand.
Ik kon wel zingen van geluk toen mijn gastheer
en ik in een noodtempo door de tunnel naar Zeeuws
Vlaanderen reden.
We zijn een paar jaar verder en intussen zou ik wel
een paar maanden per jaar in Vlissingen willen wo
nen. Wat overkwam mij? Of beter nog: wat bezielt mij?
Heeft u weleens een mystieke ervaring gehad? Vast,
iedereen heeft weleens een mystieke ervaring gehad.
We hebben het alleen meestal niet door of geven er een
andere naam aan.
Laat ik een simpel voorbeeld geven. Ik hoorde het
deze zomer toen ik gedichten voorlas in Groede, een
54 Zeeuws Tijdschrift 2016 1
plaatsje in Zeeuws-Vlaanderen. Op de literaire avond
trad ook broeder Dieleman op, een bijzondere muzi
kant. Hugo Claus zei ooit over de Vlaamse schrijver
Claude Krijgelmans: als hij in het Engels of Frans had
geschreven was hij wereldberoemd geweest. Iets soort
gelijks kun je zeggen over broeder Dieleman die in het
dialect van Breskens zingt.
Een van zijn liedjes gaat over Omer Gielliet, een
priester die in Breskens woont en werkt. Een boeren
zoon als ik het goed heb die van alles wat hij op het
strand vindt kunstwerken fabriceert. Deze Omer heeft
eens beschreven hoe hij als kleine jongen langs een
koolzaadveld liep, de overweldigende kleur van het
koolzaad inzoog, de geur rook en toen nog maar een
ding wilde: hij wilde in het veld liggen, hij had verder
niets meer nodig, nooit, de rest van zijn leven niet. Dit
is een mystieke ervaring.
Ik zal u er nog een vertellen die mij weer verteld is
door de filosoof Fons Elders. Deze was ooit op bezoek
in een Russisch klooster dat tegen een rotswand was
gebouwd. 's Nachts kon hij niet slapen. Hij ging naar
buiten. Hij keek naar een overweldigende sterren
hemel die als een woestijn was waarin je de weg niet
meer hoefde te weten.
Opeens stond er een monnik naast hem. Ze kwa
men te spreken over het licht dat zich maar moeilijk
liet beschrijven. Misschien, zei de monnik, is dit wel
het licht dat je ziet als je sterft. Zo mooi was het licht
wel. Wat bedoel je, vroeg Elders. En toen zei de mon
nik: als je sterft zie je het licht van voor de schepping.
Een regel als een gedicht. En dat werd het ook,
een gedicht. Want Elders vertelde het verhaal aan
zijn vriend Bert Schierbeek en die nam het op in een
bundel, alsof hij het zelf had bedacht. Elders begreep
dat wel, zei hij tegen mij, Bert Schierbeek was een
strandjutter.
U vraagt zich misschien af waarom ik u dit verhaal
vertel en wat het in godsnaam te maken heeft met
Vlissingen. Even geduld nog. Twee jaar geleden was ik
dan voor het eerst echt in Vlissingen, niet aan de hand
van Verhagen, niet op een kopstation, nee, ik mocht
samen met mijn vrouw een tijdje in een prachtig ver
vallen klein hotel aan de boulevard wonen.
Het was september, het leek wel juli. Het was een
schitterende nazomer. Mijn vrouw was net genezen
van een ernstige ziekte. We waren opgelucht. Ik herin
ner me dat ik aan de moeder van Hans Verhagen dacht
toen ik op een ochtend wakker werd. Keek ze na het
lezen van de gedichten van haar zoon op haar sterfbed
naar de zee?
Ik opende de gordijnen. Mijn vrouw sliep. Ik keek naar
buiten. Ik zag een enorm schip in oorverdovend licht.
Ik weet dat ik me ongelukkig uitdruk maar ik heb de
woorden ook niet om te beschrijven hoe overweldigend
dit beeld was: een gigantisch schip dat aan de zee ge
plakt leek als een Russisch klooster aan een rotswand.
En dan het licht op het water, van een helderheid die ik
nog nooit zo had gezien.
Ik herinner me nu een radioreportage waarin
schrijver/schilder Toine Moerbeek samen met dichter
Kees Ouwens naar de Schelde ging omdat de laatste
op die plek ooit de wereld als een eenvoudig geheel
ervaarde, zoals Omer in dat koolzaadveld.
Hij dichtte:
toch, of altijd, vaker soms, is er de Scheldemond, breskens'
haven, het westelijk zonlicht aan scherven, schitterend
gebroken
op vlissingens rede
en van een lieflijkheid die wij niet bereiken kunnen
Toen aan de Schelde dacht ik aan een gedicht van
Seamus Heany, waarin hij vertelt over de monniken
van Clonmacnoise aan wie tijdens het bidden een
luchtschip verscheen. Met een anker dat bleef steken
achter de stang van het altaar. Een lid van de beman
ning probeerde het tevergeefs los te maken.
'Deze man kan ons leven hier niet verdragen En
verdrinkt', zei de abt, 'tenzij we hem helpen'. Dus
Hielpen ze hem, voer het bevrijde schip weg en klom
de man Terug uit het wonderbaarlijke zoals hij het
gekend had.'
Nu ik deze regels herlees en ook die van Ouwens
weet ik waarom ik sinds die ochtend nog vaak terug
wil naar Vlissingen: om dat schip nog een keer te
zien wegvaren, in dat westelijk zonlicht aan scherven,
schitterend gebroken op Vlissingens rede. Terwijl ik
evenals Ouwens, die ook vaak terugkeerde, weet dat
het tevergeefs is want het is van een lieflijkheid die wij
niet bereiken kunnen.
Maar ik heb het gezien, op een ochtend in septem
ber, in Vlissingen:
het licht van voor de schepping.
55 Zeeuws Tijdschrift 2016 1