Adviseur van de voc Toen Wijbrant van Warwijck als admiraal van de eerste voc-vloot naar Azië gestuurd werd, kreeg hij onder meer de opdracht om handelsbetrekkingen met China aan te knopen. Dat was geen eenvoudige taak want China was in feite een voor Europeanen afgeslo ten land. Alleen overzeese vazallen van de Chinese keizer uit Zuidoost Azië mochten, om de zoveel tijd, tribuutgeschenken brengen naar de aan de Parelrivier gelegen havenstad Kanton. Ondanks deze strenge regels waren de Portugezen er toch in geslaagd om zich op het schiereiland Macau te vestigen aan de ingang van de Parelrivier, waar hun illegale aanwe zigheid gedoogd werd. Dat was goed nieuws voor de Portugezen maar slecht nieuws voor de Nederlandse kooplieden. Aangezien Portugal onder het bewind stond van koning Filips ii waartegen de Lage Landen in opstand waren gekomen, viel er in Macau voor de voc niets te halen. Admiraal Jacob van Neck van de Oude Compagnie uit Amsterdam had al in 1601 gepro beerd Macau aan te doen, maar daar kwam hij van een koude kermis thuis. De onderhandelaars die hij naar de wal stuurde, werden namelijk onmiddellijk door de Portugezen gevangen genomen en, naar later bleek, op een na zonder pardon opgehangen. Van Warwijck begreep daarom dat hij de zaken anders moest aanpakken. Toen hij in de havenstad Pattani aan de oostkust van het Maleise schiereiland enkele daar gevestigde Chinese kooplieden wilde raadplegen, diende zich daar tot zijn niet geringe verbazing Empo aan. Deze was, na zijn aankomst met een Zeeuws schip in Pattani op 26 mei 1602, voor de Zeeuwen allerhande zaken blijven af handelen. Nu Empo hoorde dat de Zeeuwse compagnie was opge gaan in de Verenigde Oost-Indische Compagnie bood hij opnieuw zijn diensten aan, en wel met een gedurfd plan dat tot opening van de handel met China moest leiden. Allereerst wees Empo erop dat het weinig zin had om nog langer de aandacht op Macau te richten. Hij stelde voor handelsbetrekkingen aan te knopen met de iets noordelijker gelegen kustprovincie Fujian waar eigenlijk alle Chinese kooplieden in Pattani vandaan kwamen. Hij schetste in grote trekken hoe de over zeese handel van China georganiseerd was. Terwijl Kanton traditioneel de ontvangende haven was voor tribuut brengende buurlanden, werden vanuit de Baai van Amoy (het tegenwoordige Xiamen) in de provincie Fujian jaarlijks tientallen Chinese jonken naar over zeese bestemmingen in Zuidoost-Azië gezonden. Daar kwamen de rijk beladen schepen vandaan waarmee de Compagnie zo graag wilde handelen. Empo's voorstel was eenvoudig van opzet. Hij raadde Van Warwijck aan zelf met twee schepen naar de Pescadores-archipel te varen, een eilandengroep voor de kust van Fujian, en ter plaatse onderhandelin gen te openen met de lokale Chinese overheid. Empo zou er van zijn kant voor zorgen dat vanuit Pattani in het geheim een brief gestuurd werd aan de keizerlijke belastinginspecteur in Fujian, een zekere Gao Cai. Hij was van mening dat deze man - eigenlijk was het een eunuch - graag bereid zou zijn om het met de Nederlanders op een akkoordje te gooien, dat wil zeg gen, in ruil voor een fikse omkoopsom. Zo gezegd, zo gedaan, Van Warwijck vertrok in de zomer van 1605 met twee schepen naar de Chinese kust. Ook Empo was met vier vrienden aan boord, een loods, een klerk en nog twee helpers die er voor moesten zorgen dat de Hollandse schepen veilig op de plaats van bestemming aankwamen. Intussen was in China het plan uitgelekt en kwamen de provinciale autoriteiten, die toch al een hekel hadden aan de eu nuch uit Peking, in actie. Toen eenmaal bekend werd dat Van Warwijck op de Pescadores was aangekomen, werd een oorlogsvloot van vijftig jonken erop uitge stuurd om de Roodharige Barbaren zoals de Chinezen de Hollanders noemden, te verjagen. Na enkele maan den vruchteloos onderhandelen gaf Van Warwijck het op en vertrok in december 1605 met lege handen weer naar Pattani. Empo als bedenker van Coen's agressieve Chinastrategie Zo kwam het eerste Chinese avontuur van de voc ten einde, maar wie denkt dat daarmee de rol van Empo als helper en adviseur van de Compagnie was uitge speeld, heeft het bij het verkeerde eind. In de jaren die volgden, bleef hij een steun en toeverlaat voor de voc, niet in het minst omdat Van Warwijck hem 'ghetrou ende kloeck inden handel' vond.8 Empo vervoerde met zijn eigen jonk vrachten voor de Compagnie en hij verzorgde ook nog eens in 1606 de bevoorrading van de vloot van Cornelis Matelieff tijdens diens belegering van de Portugese vestiging Malakka. Door de Hollandse kooplieden werd Empo als 'eigen volk' beschouwd omdat hij in Zeeland was geweest en zelfs 74 Zeeuws Tijdschrift 2016 1 lidmaat van de Hervormde Kerk was geworden. Werd hem iets aangedaan, dan kwam de Compagnie voor hem op.9 Toen de voc langzamerhand haar werkterrein van Pattani naar andere havens in de archipel verlegde, vestigde Empo zich op het eiland Ambon. In een brief aan de Heren Zeventien schreef hij dat hij daartoe wel gedwongen was, omdat de lokale autoriteiten in Pattani hem en andere Chinezen geld wilden afper sen.10 In 1614 kwam Empo in Ambon te overlijden. Zijn vrouw en zoon erfden een nalatenschap van meer dan 6.000 realen, die overigens tot grote ruzie met de Engelsen zou leiden. In een brief aan de Heren Zeventien klaagde Jan Pietersz. Coen dat de weduwe het hof gemaakt werd door een zekere Hester Jackson, net nadat de Compagnie de vrouw, met haar zoon en hele hebben en houden had gered uit de klauwen van de Orang Kaya, de autoriteiten van Pattani. Het zoontje stond onder Nederlandse voogdij en had recht op een derde deel van de erfenis, maar Jackson en zijn nieuwe vrouw waren er nu met al het geld vandoor.11 Dat was echter niet het enige testament dat Empo naliet. In een brief aan Coen schreef het opperhoofd van de factorij in Pattani, Hendrick Jansz., dat zijn oude vriend Empo hem nog een vreedzaam én een gewelddadig advies aan de hand had gedaan om de handel met China op gang te krijgen. Het eerste advies had hij al eens aan Van Warwijck voorgelegd, maar dat had deze als 'niet praktijckabel' van de hand gewezen: De voc zou twee Chinese tolken in de arm moeten nemen die, in tegenstelling tot Empo en zijn makkers in Pattani, vloeiend het Mandarijn spraken, de offi ciële taal van de overheid in Peking. Met een schip zouden een gezant met deze twee heren, voorzien van een door Prins Maurits ondertekende brief aan de Chinese keizer, de Yangzi-rivier op moeten varen tot in de buurt van de stad Nanjing. Daar zouden de tolken, zonder ook maar over handelsbetrekkingen te reppen, de brief dienen te overhandigen aan de lokale manda rijnen met het bericht dat er een Hollandse gezant aan boord was, die de Keizer in Peking eer wilde bewijzen. Empo twijfelde er niet aan dat op die manier Holland als tribuutbrengende vazal zou worden erkend. Tijdens de afwezigheid van de gezant in de noordelijke hoofd stad kon de bemanning dan ter plaatse ongestoord in zijden stoffen, goud en wat dies meer zij handelen. Het tweede, ronduit gewelddadige plan was veel gedurfder, onder het motto 'zo niet goedschiks dan maar kwaadschiks'. Empo meende dat de Compagnie met geweld de handel kon afdwingen door gedurende een jaar of twee de Chinese kust af te stropen en alle Chinese scheepvaart onmogelijk te maken. Dat zou de Chinese overheid wel tot inkeer brengen, want als de kustbevolking niet vrij overzee kon varen zou er een grote 'revolte, muijterie ende maasaquer in China daeruut ontstaen die noijt in eenich landt gehoort ofte gesien was geweest.'12 Met andere woorden, de handel moest gewapenderhand worden afgedwongen. Dat tweede plan werd de blauwdruk voor de expeditie die Jan Pietersz. Coen in 1622 naar de kust van China stuurde. Dat was een brute strategie die uitliep op de bezetting van het eiland Taiwan en de bouw van de hoofdplaats fort Zeelandia en tenslotte, na veel verlies aan mensenlevens aan beide zijden, ook tot de ope ning van de handel met China. En zo ontpopte 'Yppong', het onschuldig uitziende, grappige kereltje in het vriendenboek van Nicolaes de Vriese, zich tot de geslepen Chinese adviseur, de duistere dalang van de voc. Hij was het die Jan Pietersz. Coen de ideeën aan de hand deed voor diens agressieve Chinastrategie. noten 1 Emanuel van Meteren, Historie der Nederlanden. Amsterdam: Weduwe van Wouw 1635, fol. 480. 2 W.S. Unger, De oudste reizen van de Zeeuwen naar Oost-Indië 1596-1604. 's-Gravenhage 1948, xxvii-xxviii. 3 Leonard Blussé en Jaap de Moor, Nederlanders Overzee, de eerste vijftig jaar 1600-1650, Franeker: Uitgeverij T. Wever 1983, 198-9. 4 Paul Brusse en Wijnand Mijnhardt (red), Geschiedenis van Zeeland, deel ii 1550-1700. Zwolle: W books 2012, 232. 5 J. van Oudheusden, De Loet, 's-Hertogenbosch, Zwolle 2008. 6 Nationaal Archief, Archiefinventaris van Dorp, NA 1.10.25. no. 1280. 7 W.S. Unger, De oudste reizen van de Zeeuwen naar Oost-Indië 1596-1604. 's-Gravenhage 1948, xlv. 8 I. Commelin, Begin ende Voortgang van de Vereenigde Nederlandtsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. Amsterdam 1644. Vol. ii, 78. 9 Nationaal Archief, voc 1054, Brief van Van Boeckholt, Pattani, 1 december 1611. 10 Nationaal Archief, voc 1055, Brief van Empo aan de Heren Zeventien, 15 oktober 1612. 11 H.T. Colenbrander, Jan Pietersz. Coen, Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië, 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff 1920. Vol. ii, 131. 12 Brief van Hendrick Jansz. Aan J.P. Coen, Pattani 31 ok tober 1616. in W.Ph. Coolhaas (red.), Jan Pietersz. Coen, Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië, 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff 1953, Vol. vii, 212-213. 75 Zeeuws Tijdschrift 2016 1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2016 | | pagina 38