zuidelijke deel van Walcheren werd gevangen, moest
in Vlissingen aan land worden gebracht en verhan
deld. De stad bloeide als vissersstad, maar had mede
daardoor een zeer eenzijdige economie. Er waren wel
handelsactiviteiten, maar die lagen in het verlengde
van de haringvangst.
Kapers
Deze eenzijdigheid zou de rode draad worden door
de geschiedenis van Vlissingen tot ver in de twintig
ste eeuw. Er is echter nog een tweede rode draad: de
demografische. Die wordt voor het eerst zichtbaar
in de voor Vlissingen zo belangrijke zestiende eeuw.
Tussen 1550 en 1600 maakte de vissersbevolking
namelijk plaats voor een bevolking die voornamelijk
bestond uit kapers en zeerovers. De laatstgenoemden
waren niet de nakomelingen van de vissers, maar
waren immigranten vanuit Vlaanderen, Brabant en
Frankrijk die, soms via Engeland, Vlissingen hadden
gekozen als woon- en werkstad. De vissers waren
vertrokken. Er zijn meerdere oorzaken die deze gang
van zaken kunnen verklaren. Ik noem de drie belang
rijkste. In de eerste plaats was er in de tweede helft
van de zeventiende eeuw sprake van een klimaatsver
andering: de kleine ijstijd was begonnen, de Noordzee
werd kouder en de haring verhuisde naar de kusten
van Scandinavië. De Zeeuwse vissers moesten grotere
afstanden afleggen om bij de vis te komen en uit deze
periode stamt dan ook de opkomst van de Hollandse
haringvisserij. Zij hadden bovendien het voordeel dat
de wateren in het noordelijk deel van de Noordzee
minder gevaarlijk waren dan die in het zuidelijk deel,
waar keizer Karel de Vijfde oorlogen moest uitvechten
met vele vijanden. Vissen vanuit Zeeland was vanwege
de grote gevaren nauwelijks meer mogelijk. De derde
reden waarom Vlissingen transformeerde van een
Vissersstad naar een Kapersstad heeft te maken met
de gebeurtenissen op 6 april 1572. Zoals bekend in
Vlissingen en omstreken, vocht de stad zich als eerste
los van de Spanjaarden van Alva en werden daarvoor
rijkelijk beloond door Willem van Oranje, die onder
andere verschillende handelsrechten verleende aan de
stad, een nieuwe haven liet bouwen en er de Zeeuwse
Admiraliteit vestigde. Dit succes trok veel immigran
ten aan: uit het zuiden overstroomden fundamentalis
tische protestantse Vlamingen en Brabanders de stad
en uit het noorden kwamen militante Watergeuzen.
In 1600 was Vlissingen veranderd van een bra
ve katholieke vissersstad in een ruige protestantse
kapersstad. Er woonden in dat jaar nog twee katholieke
gezinnen. Het was het begin van een lange periode
van bescheiden welvaart. De kaapvaart bracht veel
schepen en handelswaar naar Vlissingen en de stad
kon zich gaan meten met de meeste andere steden
die profiteerden van de opkomende Gouden Eeuw
in de Nederlanden. Er was echter één probleem: net
als in de vissersstad, was er nauwelijks differentiatie
in de economie. Die was nu eenzijdig gericht op de
kaapvaart en dus vooral op korte termijnwinst. Waar
buurstad Middelburg ervoor zorgde dat naast de
kaapvaart, ook andere sectoren sterk werden, doken
de Vlissingers massaal op de meest profijtelijke sector
in tijden van oorlog: de kaapvaart. Oorlogen waren
er in de zeventiende eeuw volop: eerst de 80-jarige
oorlog en later de drie Engelse Oorlogen. Wanneer er
geen oorlog was, was deze activiteit verboden en werd
het bestempeld als zeeroverij. Vlissingers die zich er
toch mee bezighielden, verhuisden veelal naar het
Middellandse Zeegebied. De stad kreeg in die periodes
te maken met een sterke terugval. Vlissingen heeft aan
de kaapvaart wel een extreem groot aantal zeehelden
overgehouden. Naast de alom bekende Michiel de
Ruyter waren er nog een twintigtal Vlissingers die als
zeeheld de geschiedenis in zijn gegaan en die hoge
rangen bij de Admiraliteit vervulden: de Evertsens,
de Bankerts, Marinus Hollaer, Pieter Ita, Joos de Moor
en vele anderen.
Strijd tussen Zeeuwse kapers en Portugese oorlogsschepen voor
de kust van Brazilië, 1657. Rijksmuseum Amsterdam.
8 Zeeuws Tijdschrift 2016 1
De marinewerf rondom het Dok, ca. 1825. Historisch Topografische Atlas Gemeentearchief Vlissingen.
Arbeiders
Het kapersvak had begin achttiende eeuw haar beste
tijd gehad; er waren nauwelijks oorlogen meer. In de
oorlogen die er waren, speelde de Nederlanden een
bescheiden rol. Toen in 1780 de Vierde Engelse Oorlog
uitbrak moest Vlissingen twee kapers uit Frankrijk
inhuren om nog wat buit te kunnen binnenhalen:
Pierre le Turcq en Nicolas Jarry. Tekenend was dat
de achttiende eeuw op een heel ander gebied zeer
bloeiend was voor Vlissingen: literair en wetenschap
pelijk. Jacobus Bellamy en Betje Wolff schopten het
tot de top van de landelijke literatuurgemeenschap
en in de stad stond ook de wieg van het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen, het tweede in zijn
soort in de Republiek. In de Franse tijd verdween het
kapersberoep voorgoed. Vlissingen werd, veel eerder
dan de rest van Nederland, Frans grondgebied en was
voor Napoleon een van de belangrijkste strategische
steden. Dat wisten de Engelsen ook en in 1809 werd
Vlissingen bijna volledig verwoest. Er stonden wei
nig huizen meer overeind en een groot deel van de
bevolking was verdwenen. Voor deze ontvolking had
de watersnoodramp van een jaar eerder overigens
al het fundament gelegd. Omdat de Engelsen snel
weer verdwenen - ze konden niet tegen het klimaat op
Walcheren - hadden de Fransen het eiland eind 1809 al
weer volledig in handen. Napoleon besloot Vlissingen
ingrijpend te versterken en richtte daarnaast een
marinewerf in. Hiervoor waren arbeiders nodig en
die werden uit de omringende eilanden en provincies
gehaald. Een nieuwe immigratiestroom was op gang
gekomen en de Arbeidersstad was geboren.
Nadat de Fransen waren verdwenen besloot Koning
Willem i tot voortzetting en zelfs uitbreiding van de
Marinewerf waardoor ook in de jaren 1815-1830 grote
hoeveelheden nieuwe Vlissingers zich meldden in
de stad. Toen in 1867 de werf dicht ging, dreigde
even het verval weer in te treden. De komst van de
spoorlijn, het Kanaal door Walcheren en drie nieuwe
havens (de Binnenhavens en het eerste deel van de
Buitenhaven) keerden echter het tij en in 1875 startte
de Slikkerveerder Arie Smit een nieuwe particuliere
werf: De Schelde. Weer stond Vlissingen aan het begin
van een groeiperiode. De Schelde groeide uit tot een
van de grootste scheepswerven van het land en had
voortdurend arbeiders nodig. Het aloude probleem
9 Zeeuws Tijdschrift 2016 1