HET MYSTERIE VAN „CAFÉ DAME”
Vrij naar het Engelsch
door WILIK
„Jawel!"
op.
knoopte zijn overjas
den „Lange .Jan” af genomen.
hebben, riep mijn
:n zei: ,,Ik zou graag
mijn vriend
nadacht
MIDDELBURG IN VOGELVLUCHT. Een fraaie foto, van
Op den voorgrond ziet men de fraaie Abdijgebouwen.
den naam
Xroeg hij geen ring of dasspeld, waar-
I J aan je hem zoudt herkennen?"
„Neen."
„Viel je niets op aan de manier, waarop
hij sprak?"
„Neen. Hij had wel een zware, doch overi
gens heel gewone stem. Hij sprak net als
duizenden andere beschaafde menschen. Maar
wacht eens. Er was tóch nog iets. Nu ik
er over nadenk, stonden zijn oogen wel een
beetje zonderling. Een beetje scheef, zooals
bij een Chinees of Japanner."
Mijn vriend dacht even na, en vroeg toen:
„Zooals een Chinees, zei je?"
„Ja, maar niet zoo erg, hoor. Maar het
had er iets van weg!"
Mijn vriend knikte en
dicht.
„Ik dank je wel, Padoks," zei hij toen.
„We zullen je niet langer ophouden."
Toen we naar beneden gingen, merkte mijn
vriend op: „In het eerst dacht ik, dat majoor
Richards vermoedens nog te wijten waren
aan een of anderen ongelukkigen val in zijn
jeugd, maar ik geloof nu, dat hij ons op
het spoor van een buitengewoon zonderlinge
misdaad heeft gebracht. Het spijt me, Pedler,
dat ik je nog even honger zal moeten laten
lijden, maar ik wil eerst eens naar „Café
Dame" gaan.
Toen wij de deur van „Café Damewaren
doorgegaan, bevonden wij ons in een nauwe
gang. Voor ons zagen we een trap, waarop
een looper lag en naast ons rechts een glazen
deur, die toegang gaf tot een slecht verlicht
diner-zaaltje, dat druk bezocht scheen. Na
deze deur geopend /i
vriend een kellner aan*ei
den eigenaar even willen spreken.'
„Mijnheer heeft op het oogenblik bezoek,
mijnheer," antwoordde de man.
„Waar is hij?"
„In zijn kantoor boven, mijnheer. Hij zal
direct wel beneden komen."
De kellner haastte zich weg en
keek naar de trap, alsof hij er over
wat hij zou doen.
„Ik kan me niet voorstellen, hoe zoo n zaak
rendeeren kan.merkte hij op. „De kosten
moeten in deze wijk ontzettend hoog zijn!"
Voordat hij deze laatste woorden had ge
zegd, hoorde ik boven onze hoofden opeens
opgewonden stemmen.
„Het is een schandaal," hoorde ik een
schrille vrouwenstem roepen. „U heeft geen
recht om het te houden! Het is uw eigendom
niet en ik vraag u uitdrukkelijk, het terug te
geven.”
Een mannenstem antwoordde, maar ik kon
niet alles verstaan, wat er gezegd werd Ik
begreep, dat mijn vriend ook geïnteresseerd
luisterde, want toen wij elkaar aankeken,
legde hij zijn vinger op zijn lippen, mij aldus
beduidend om te zwijgen.
„O, is dat de bedoeling?" vervolgde de
vrouwenstem nu. ,,U weet natuurlijk, dat dit
chantage is?"
Weer antwoordde de mannenstem, waarop
de vrouw weer zei:
„Ik kom direct met iemand terug en die zal
u wel dwingen, dat u het teruggeeft!"
„Pedler,” fluisterde John in mijn oor, „als
die vrouw beneden komt, volg haar dan. Ik
ben bang, dat je vooreerst niets te eten zult
krijgen, maar er zijn belangrijke dingen op
komst en dus moet je je diner er maar voor
over hebben. Kom hier weer terug; ik zal op
je wachten!"
„Het spijt mij, dat ik u zooveel last ver
oorzaak, mijnheer Dungers," zei hij, „maar ik
zou graag willen, dat mijn vriend de kamer
hierboven ook even mocht zien.”
Op dit oogenblik werd mijn aandacht ge
troffen door een voorwerp, dat op het bureau
tusschen de stapels rekeningen en andere pa
pieren lag. Het was een stuk roestig ijzer, iets
grooter dan een centimeter of veertig en
klaarblijkelijk was het eens groen geweest.
„Je kijkt natuurlijk naar dit eigenaardige
stuk ijzer, Pedler,” zei mijn vriend, het in zijn
hand nemend. „Natuurlijk verklaart dit het
heele ongelukkige toeval." Hij haalde even
zijn schouders op. „Er was hier een breuk in
het ijzer, zooals je ziet hij wees de plaats
aan en het andere eind was klaarblijkelijk
uit zijn voeg geschoten."
„Maar ik begrijp het niet! Hoe kon dan.
„Bij het onderzoek zal alles wel duidelijk
worden, daar twijfel ik niet aan. Het is voor
u werkelijk een heel onfortuinlijk geval, mijn
heer Dungers!" viel mijn vriend mij in de rede.
„Zeer onfortuinlijk," verklaarde de eigenaar
van het restaurant, zijn dikke handen met een
wanhopig gebaar uitstekend. „Het zal mijn
zaak nog ruïneeren!"
„We zullen nu even naar boven gaan," zei
mijn vriend. „U wilt zeker wel zoo goed zijn,
ons even den weg te wijzen, mijnheer Dun
gers? De heele geschiedenis zal je nu dui
delijk worden, Pedler," vervolgde hij zachtjes
tegen mij.
Toen de eigenaar ons voor ging en het kan
toor had verlaten, fluisterde mijn vriend ter
wijl wij naar boven gingen: „Waar ging zij
heen?”
Ik noemde hem de straat en
van het pension.
„Lieve hemel, Pedler," zei hij toen, „ik heb
nog nooit in mijn leven met zoo'n geraffi
neerde misdaad te doen gehad als nu. Zij is
werkelijk bedacht door een genie! Door een
genie met scheeve oogen.
Een deur op de tweede verdieping voor
ons open houdend, deed mijnheer Dungers
ons een kamer binnen gaan, die klaarblij
kelijk bestemd was om er en particulier te
dineeren. De meubileering bestond uit een
ronde eettafel, verscheidene stoelen, een
canapé en nog eenige andere kleine meube
len. Ik merkte evenwel op, dat de meubelen
Natuurlijk had zijn plotseling verzoek mij
een weinig verrast, maar eer ik wat kon ant
woorden, ging boven een deur open en kwam
een dame de trap af. Ze keek zeer veront
waardigd en zonder van onze aanwezigheid
notitie te nemen, liep ze snel de straat
„Volg haar," fluisterde mijn vriend.
Ik deed wat mij gezegd werd en volgde de
dame. Daar ze heelemaal niet vermoedde,
dat ik haar na ging, was mijn taak niet erg
moeilijk. Toen ze, even nadat ze „Café Dame"
had verlaten, een tram nam, deed ik dit even
eens. Ik ging echter niet binnenin zitten,
maar bleef buitenop staan.
Na een kwartier ongeveer stapte zij uit. Ik
volgde haar opnieuw te voet en zag hoe ze
na eenige straten te zijn doorgeloopen aan
belde aan een groot en deftig pension. Ze
werd oogenblikkelijk open gedaan en daar het
meisje haar doorliet zonder iets te vragen,
begreep ik, dat ze er thuis hoorde, zoodat ik,
na den naam van het pension te hebben ge
noteerd, meende mijn plicht te hebben ge
daan en terugkeerde naar „Café Dame".
Ik vroeg aan denzelfden kellner, dien John
had aangesproken, of mijn vriend er nog was.
„Ik geloof, dat hij boven is bij mijnheer,"
antwoordde de man.
„In het kantoor?”
Ik ging de trap op en bleef even voor een
half geopende deur luisteren. Toen ik de stem
van mijn vriend hoorde, tikte ik en ging bru
taalweg naar binnen.
Mijn vriend stond bij een Amerikaansch
schrijfbureau. Naast hem, in een draaistoel,
die met het bureau ongeveer de eenige meubi
leering van het vertrek uitmaakte, zat een
heer in een zwart.costuum, dat klaarblijkelijk
niet voor hem was gemaakt. Hij was buiten
gewoon groot en sprak druk en luidruchtig.
„Ha, Pedler," riep mijn vriend, toen hij mij
zag binnenkomen, „ben je geslaagd?"
„Ja," antwoordde ik.
Mijn vriend knikte goedkeurend en wendde
zich toen weer tot den heer in den stoel.