VOOR DE JEUGD Hi i I A Bl 5 'K >1 I -o- Bob (tot zijn vriendje, wiens hand ver bonden is)„Heb je een ongeluk gehad?” Dick: „Neen, Een hond heeft mij gebe ten!” Bob: „En noem je dat geen ongeluk?" Dick: „Neen, want hij deed het met op zet!” WIE KAN DAT? Hieronder laten wij een aardig even wichtskunst je volgen, dat jullie eens pro- beeren moeten. Je zult zien, dat er heel wat handigheid voor noodig is en dat je bovendien in je linkerarm en -hand heel wat kracht moet hebben. -o- Het groote zeeschip lag in de haven toen er een klein bootje langszij kwam. „Wat moet je?" vroeg de derde stuur man, aan den man, die aan het roer stond. „Ik kom groenten brengen,” was het antwoord. „Goed! Maar daar hoef je niet voor aan boord te komen!1 Gooi ze maar stuk voor stuk op!" „Kijk dan goed uit, hoor," riep de man in het bootje, „daar komt de eerste! (En hij gooide een bruine boon naar boven) Er komen er nog honderdduizend zoo!" „maar wacht maar, we krijgen jullie óók wel eens!" „Als jullie tenminste de kans krijgen," zei Annetta. „Dat zullen we moeten afwachten," vond Bob. „Maar laten we nu op de fiets springen en een eindje om gaan! Eer het te Iaat is!" En zoo kwam het, dat de beide meisjes, dank zij hun krijgslist, dien middag toch hun zin kregen en met de beide jongens meemochten! IN DE VAL. VT at zullen we vanmiddag gaan doen, Rosa?" vroeg Annetta op een mooien middag, toen ze vrij van school hadden. „Wat denk je ervan, als we samen eens een tochtje op de fiets gingen maken, nu Bob en Jim ons niet willen mee hebben?” zei Rosa. Bob en Jim waren Annetta's broers. Ze waren altijd samen en hadden niet graag, dat de zusjes meegingen, wanneer ze zoo genaamd op groote avonturen’ uitgingen. De beide meisjes hadden even wel gehoopt, dat zij hen voor een tochtje op de fiets zouden meenemen, want zij hadden ieder een eigen rijwiel. De jongens wilden er echter niet van hooren en waren met groo te snelheid weggereden, nog eer de meis jes gelegenheid hadden gehad het hun voor een tweeden keer te vragen. „Ik wil wel wedden, dat ze naar de oude schuur zijn,” zei Annetta, terwijl ze de beide broers nakeek, die hoe langer hoe kleiner werden op den rechten weg. „Weet je.wat, laten we er dan ook heen gaan,” zei Rosa. „Dat is geen kwaad idee,” vond An netta. Nadat zij hun fietsen uit de schuur had den gereden gingen zij zoo snel zij kon den Bob en Jim achterna. „Ik ben benieuwd, wat ze zullen zeggen, als ze ons zien verschijnen," zei Annetta onderweg. „Ik zal er wel wat over moeten hooren, als ze me alleen te spreken krij gen; als jij er bij bent, durven ze natuur lijk niet zoo goed, zie je! Als ze tenminste in de schuur zijn,” besloot ze. Toen ze de laan bereikt hadden, die naar de schuur leidt, sprongen ze van hun fiets en zetten ze tegen een boom. „Als we nu eens. begon Rosa. „Ssst!” fluisterde Annetta. „Hoorde je dat? Luister eens! Zullen we eens gaan kijken, wat het is?” Ze liepen op een holletje de laan door naar de oude schuur. Voor de deur bleven zij stilstaan en luisterden. „Het is Bob," fluisterde Annetta, die' haar broer in het schemerige licht herken de. Rosa kwam dicht bij haar staan en fluisterde haar iets in het oor. Annetta knikte en draaide snel den sleutel om, die aan den buitenkant in het sleutelgat stak. „Wie is daar?" vroeg een verontwaar digde stem in de schuur. „Houd je maar kalm," zei Annetta. „Wij zijn het, Rosa en ik. Als jullie ons mee wilt nemen voor een prettig tochtje op de fiets, zullen we jullie eruit laten.” Op deze woorden begonnen de beide gevangenen te grommen en te brommen, tot Jim eindelijk zei: „Nou, vooruit dan maar. Jullie hebben het gewonnen!" Annetta draaide nu den sleutel weer om en de beide knapen kwamen naar buiten. „Dat noemen wij nu een handig stukje werk," zei Rosa. „Nou, jullie zijn zeker handig geweest dit keer," antwoordde Jim lachend, Ga plat voorover op den grond liggen met je armen recht voor je uitgestrekt. Vraag dan aan je vriendje, of hij een krijtstreep wil zetten precies op de plaats, waar je voeten komen; leg daarna een tennisbal op een eierdopje, zóó, dat je er net met je vingertoppen bij kunt. Neem nu een latje of een liniaaltje van ongeveer vijftien centimeter in de rechterhand en probeer, met je voeten op de krijtstreep, den bal van het dopje af te slaan. Het klinkt gemakkelijk genoeg, maar probeer het eens! Je mag den vloer natuurlijk niet anders dan met je voeten en met je linkerhand, waarop je steunen moet, aanraken. Je mag niet denken, dat je het kunststukje hebt volvoerd, als je onmiddellijk nadat je den bal van het dopje geslagen hebt, op den grond valt. Je moet den bal wegslaan zonder je evenwicht te verliezen en daar na onmiddellijk opspringen. I I ■J I MIJNHEER DE BRUIN HEEFT GEEN PLEZIER VAN ZIJN BADEN Knip deze afbeelding uit, na ze eerst op dun carton te hebben geplakt. Maak het been aan het lichaam vast met een pe netje, dat door het punt B van het been en punt B van het lichaam gaat. (Het been komt achter het lichaam). Bevestir nu een touwtje aan punt A van het been en door er aan te ttekken zul je dan zien, hoe mynheer De Bruin met de krab vecht!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 14