R 'F I 1/5 ik het niet!" v' Zt 1 I „Is de professor „Nou, en Dierentuin vergrootglas!" R b< Schedelkundige „Deze knobbel wijst op g< vóe' voor muziek Het slachtoffer„Dat komt uit. Ik kreeg ’m toen ik hoofd togen de piano stootte!” „Ik heb je nu al vijf keer gevraagd om het geld, dat je me schuldig bent „Maar hoe vaak heb ik er jou wel niet om moeten vragen, eer je het me gaf?” Hij: „En wat heeft de vrouwelijke dokter tegen je gezegd?” Zij„Ze zei, dat ik wat bleek zag en dat ik voorzichtig moést zijn. bij de keuze van de kleur van mijn zomer mantel naar mij gegooid?” Rechter. ,,Heb je nog iets te zeggen, voor dat ik het vonnis uitspreek?” Verdachte: „Ja, dat ik al tien keer ben absoluut geen ze nu!" Hij (tot zijn vrouw, verrast door den vloed): „Waarom ben je nu weer boos? Je wou zoo graag de zee van dichtbij zien.Nou ben je er toch zeker dicht genoeg bij Echtgenoot„Wacht nu eens even, lieve.’ Laat ik je nu eerst even vertellen, waarom ik zoo laat ben.” i „Heb jij dien steen „Was-ie raak?" „Neen.” „Dan was Zij- „Ik wil alleen maar trouwen met een man, die een inkomen heeft met vier nullen." Hij: „Dan moet je met mij trouwen; mijn inkomen bestaat heelemaal uit nullen." Reiziger: „Kan ik er nog even uit om mijn vrouw goedendag te zeggen, die bij den ingang staat?” Conducteur„Dat hangt er van af, hoelang u getrouwd is, mijnheer.”’ De dokter on zichzelf, als hu zun kaarten ziet): „Het eenige, wat kan voorkomen dat ik dit spel verlies, is een dringende telefonische boodschap van een van mün patiënten.” Moeder: „Je moet de korstjes niet laten liggen, Jantje. Later ben je misschien nog blij als je ze hebt om te eten!" Jantje: „Ja, daarom bewaar ik „Ik zag u mijn dochter kussen. Daar houd ik niet van!" „Maar dan moet u het eens probeeren! U heeft er geen idee van, hoe prettig het is!" Hij: „Ik houd vol, dat er geen twee men- schen op de wereld zijn, die hetzelfde den ken Zij: „Je zult wei van meening veranderen, als je onze huwelijkscadeaux ziet!" Hij„Waarom neem je dat touw mee?” Zij: Ómdat ik er genoeg van heb dien wagen altijd te duwen. Ik wil hem nu liever eens trekken werkelijk bijziende?" of! Gisteren zag ik hem in den naar een olifant kijken met een Klant: „Maar hoe weet ik nu, dat dit haar water werkelijk kaalheid geneest?” Kapper: „Kijk eens naar mijn haar, mijn heer. Voordat ik het gebruikte, was ik net zoo kaal als u." Klant: „U heeft zéker veel haar was u werkelijk zoo kaal?" Kapper (zijn pruik afnemend en zijn kale hoofd toonend): „Ja. kijkt u maar!” „Zei je, dat je verloofde hakkelde? „Ja, maar je merkt het alleen maar, als ze praat." Het is grappig h(j vindt er zoo’n vermaak in voet- j sporen na te gaan en. Rechter: „Is u getrouwd?” Getuige: „Ja!" „Waar bent u getrouwd?" „Ik weet het niet!" „Wat? Weet u niet, waar u bent ge trouwd?" „O, neem me niet kwalijk! Ik dacht, *dat u vroeg, waarom ik getrouwd was!" zjjn vrouw heeft er zoo’n hekel aan me veroordeeld en dat goed gedaan heeft!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 16