De I K I ALS DE LIEFDE ONT WAAKT. I I t 35 - had van leunstoel uit van zich- zooveel mogelijk comfort, en hij den regen tegen de ruiten hoorde an- was een wel- stel- een haard zitten. Toen even later de deur werd geopend, keek hij niet op, voordat zijn bezoekster vlak bij hem stond. Bijna was hij opgesprongen, zóó verbaasd was hij. Was dat hetzelfde schepseltje, dat hij had binnen gelaten? In haar natte kleeren met niets dan een dunne shawl er over, had zij er als een landloopster uitgezien. En nu? Die japon? Was dat de japon van Lavinia? Nog nooit had hij die zóó mooi gevonden, toen zijn zuster ze had gedra gen! Hoe bekoorlijk. De mouwen waren tot de elleboog opgeslagen en Rosser kon zijn oogen niet afhouden van de mollige bruine armen van het meisje, noch van haar sierlijke bloote voetjes. ,,U heeft mij geen kousen gegeven, me neer?” Uit zijn schoenenkast gaf hij haar een paar zacht vilten pantoffels. Zonder blo zen stak ze er haar kleine voeten in; ze scheen zich in 't minst niet te geneeren en voelde zich best op haar gemak. „Wat een gezellige woning hebt u!” Rosser kuchte even. „Kom een oogen- blik zitten; moet je nog ver gaan?" De lippen van het meisje trilden en het scheen alof ze in tranen zou uitbarsten; doch ze bedwong zich. „Ik weet het niet,” antwoordde ze. Hoe zorgeloos klonk dat! „Je kunt wel wat eten; terwijl je klee ren drogen; bedien jezelf; er is nog brood, kaas en thee." „Dank u," sprak het meisje. Ze at en dronk met graagte. „Hè, dat doet goed." Haar oogen straalden. „Zal ik u nu eens vertellen, hoe ik hier gekomen ben? Ik ben weggeloopen. Mijn vader sloeg me en ik kon het niet langer verdragen. Ik nam mijn shawl en vluchtte in 't donker. Ik heet Jenny Jenny Dru- celock. Onze wagens staan op het Pendle- tonfield. We zouden overmorgen weer verder reizen; maar ik betwijfel het, of ze me wel terug zullen zien. Dodge zal me wel zoeken; hij is met vader overeen gekomen, dat ik zijn vrouw moet worden." „Waarom trouw je dan niet met hem?" Het meisje huiverde. „Hij is nog slech ter dan vader, die mij slaat. Hij is een glui perd. En toch sinds ik hier zit, is 't over mij gekomen, dat ik naar hen terug moet. Wat kan een vrouw beginnen zon der thuis en zonder geld?" Jenny's melancholieke stem verstierf. Met haar kin op haar hand gesteund, staarde ze peinzend in de vlammen. Ros ser keek naar haar, naar de ronding van haar wang, haar mooi profiel, haar dik, glanzend haar. Misschien gevoelde ze, dat zijn blik op haar rustte, want plots keek ze op, schudde haar treurige stemming van zich af en lachte hartelijk. „Wat geeft het of ik er al over praat? Zijn vrouwen niet geschapen voor het ge mak van den man? Ik zal liever de bor den voor u wasschen, inplaats van u met dat alles lastig te vallen." De groote pan toffels klapten over den vloer, toen ze, een deuntje neuriënd, naar de keuken ging. Rosser bleef peinzend achter. „Vrouwen zijn geschapen voor het gemak van den man,” had ze gezegd. Hoewel hij het nooit had geuit, was dat ook zijn overtuiging, Een bleek, doornat, uitheemsch gezichtje staarde hem aan, „Kan ik kan ik binnenkomen tot de regen bedaard is?" „Stellig niet," bromde Rosser; doch op hetzelfde moment duwde een windvlaag het meisje tegen den muur en hem weer terug in de kamer. „Kom binnen,” stamelde hij, „ik kan on mogelijk buiten staan praten." Het meisje trad aarzelend over den drempel. Ze hijgde door haar strijd tegen den storm en haar natte kleeren hingen langs haar tenger lichaam. „Je kunt hier niet blijven," zeide Rosser barsch. De bezoekster keek verlangend naar het knappend vuurtje in den haard. „Als mevrouw het goed vindt, mag ik dan hier mijn kleeren drogen?" klonk haar melodieuse stem. „Er is geen mevrouw; ik woon hier alleen." „O, dan zal ik maar weer gaan,” zeide het meisje terneergeslagen. „Ik geloof toch niet, dat ik je door zulk noodweer kan laten gaan; kom even bij het vuur.” „Ik zal hier alles aardig nat maken." Dat was zoo en Rossers gezicht betrok weer. „Wanneer u mij iets ouds kunt leenen, terwijl ik mijn kleeren droog stelde het meisje voor. „Best," gromde Rosser. „Boven heb ik nog eenige japonnen van mijn zuster, die overleden is. Ik zal ze halen. In de keu ken brandt het fornuis, daar kun je je kleeren drogen en je verkleeden." „Dat is heel vriendelijk van u, meneer,” sprak het meisje zacht. Rosser liep naar boven, boos om zijn verstoorden avond en keerde met een sta pel japonnen terug. Hij smeet ze in de keuken, bracht het bevende meisje er heen en sloot de deur. „Die lamme vrouwen!” bromde hij in zichzelf en ging weer in zijn stoel bij den deur vloog open en Edward Ros ser waaide de kamer binnen, zijn druipnatte paraplu in de hand. „Bah! Wat een weertje!” zei hij en stak juffrouw Carew zijn regenscherm toe. Hij ontdeed zich van jas en over schoenen en ging bij het vuur zitten, waar zijn warme pantoffels gereed stonden. Juffroud Carew diende het eenigszins uitgebreide avondmaal op. „Als 't u belieft, mijnheer; ik ga nu heen en hoezeer het me spijt ik kan morgen niet komen." „Waarom niet?” vroeg Rosser, die da delijk voor zichzelf allerlei ongemak voorzag. „Morgen wordt mijn zuster in Wooden Green begraven.” ,,’t Spijt me voor uw zuster; maar 't is erg lastig." „Het zal niet weer gebeuren, mijnheer en overmorgen ben ik weer terug.” De oude juffrouw trok haar mantel aan en ging heen. Het warme maal en het heerlijke haardvuur temperden al heel spoedig Rossers boosheid. Behaaglijk strekte hij zich in een leunstoel uit en zuchtte tevreden. Hij hield veel zelf en van nu kletteren, genoot hij nog meer dan ders van zijn gezellig tehuis. Hij veertig jaar, goed gezond en ruim inkomen. Met een gevoel behagen sloot hij zijn oogen en zou lig in slaap zijn gevallen, als niet tikje tegen de deur hem had doen op schrikken. Wie kon op dit uur in den avond bij hem komen? Toen hij geprik keld door zijn verstoorde rust, opstond en de deur opende, sloeg hem de regen in 't gelaat. „Wie is daar?” vroeg hij niet al te vriendelijk. Vlissingen, n.l. van den i s EEN LANDELIJK KIEKJE genomen in de directe omgeving van Singelweg af.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 6